Het Boek

Ezechiël 29:1-11 Het Boek (HTB)

1. Op de twaalfde dag van de tiende maand in het tiende jaar van koning Jojakins gevangenschap kreeg ik de volgende boodschap van de Here:

2. ‘Mensenzoon, kijk in de richting van Egypte en profeteer tegen de farao en al zijn onderdanen.

3. Vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Ik ben uw vijand, farao, machtige draak die u bent, liggend te midden van uw rivieren. Want u hebt gezegd: ‘De Nijl is van mij, ik heb hem voor mijzelf gemaakt!’

4. Ik zal haken in uw kaken slaan en u op het land slepen, terwijl de vissen aan uw schubben plakken.

5. En Ik zal u met al die vissen achterlaten in de woestijn om te sterven. Men zal u niet oppakken en begraven, want Ik heb u als voedsel aan de wilde dieren en de vogels gegeven.

6. Omdat uw macht faalde toen Israël een beroep op u deed (in plaats van op Mij te vertrouwen), zult u allemaal te weten komen dat Ik de Here ben.

7. Israël steunde op u, maar als een rieten stok klapte u onder haar gewicht in elkaar, zodat haar schouder werd opengehaald en zij wankelde van de pijn.”

8. Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Ik zal een leger tegen u in het veld brengen, Egypte, en zowel mens als dier vernietigen.

9. Egypte zal een verlaten woestenij worden en de Egyptenaren zullen weten dat Ik, de Here, dat heb gedaan.

10. Omdat u zei: ‘De Nijl is van mij! Ik heb hem gemaakt!’, heb Ik Mij tegen u en uw rivier gekeerd. Daarom zal Ik het land Egypte, van Migdol tot aan Syene en tot aan de zuidelijke grens met Ethiopië, volledig verwoesten.

11. Veertig jaar lang zal er niemand doorheen trekken, mens noch dier. Het zal volledig onbewoond zijn.