Het Boek

Ezechiël 20:23-24-45 Het Boek (HTB)

23-24. Maar Ik zwoer een plechtige eed tegen hen daar in de woestijn dat Ik hen zou uiteenjagen naar alle uithoeken van de aarde, omdat zij mijn wetten niet gehoorzaamden, maar bespotten, mijn sabbatten niet in ere hielden en verlangden naar de afgoden van hun vaders.

25. Ik liet hen gewoonten en wetten aannemen die waardeloos waren. Door die na te leven, waren zij niet in staat het leven te behouden.

26. In de hoop dat zij met afschuw zouden terugdeinzen en beseffen dat Ik alleen God ben, liet Ik toe dat zij zich ontheiligden door hun offergaven. Zij verbrandden hun oudste kinderen als offers aan hun goden!”

27-28. Mensenzoon, vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Uw vaders bleven Mij beledigen toen Ik hen het beloofde land had binnengebracht, want zij brachten offers en verbrandden reukwerk op elke hoge heuvel en onder elke boom. Zij wekten mijn toorn op door hun offers aan hun zogenaamde goden. Zij brachten hun reukoffers en goten hun drankoffers voor hen uit!

29. Ik zei tegen hen: ‘Wat is dat voor een offerplaats waar u heen gaat?’ En daarom wordt het nog steeds De Offerplaats genoemd. Daarom worden die plaatsen ook zo genoemd.

30. De Oppermachtige Here wil weten of u zich net zo gaat ontheiligen als uw voorouders deden en of u hun afgoden blijft vereren.

31. Want als u geschenken aan hen offert en u uw zonen voor hen tot as laat verbranden—zoals u ook nu nog doet—moet Ik dan naar u luisteren of u helpen, Israël? Zo waar Ik leef,” zegt de Oppermachtige Here: “Ik zal u geen raad geven, ook al bent u hier gekomen om Mij te raadplegen.

32. Wat u van plan bent, zal niet gebeuren, u zult niet zo worden als de volken hier rondom die houten en stenen goden vereren.

33. Ik zal u met een sterke hand in grote toorn krachtig regeren.

34. Met macht en toorn zal Ik u laten terugkeren uit de landen waarover u werd verspreid.

35-36. Ik zal u naar mijn rechtszaal in de wildernis te midden van de daar wonende volken brengen. Daar zal Ik over u rechtspreken en Mij ontdoen van de opstandelingen, net zoals Ik in de woestijn deed nadat Ik u uit Egypte had weggeleid.

37. Ik zal u zorgvuldig tellen en slechts een klein aantal laten terugkeren in het verbond tussen ons.

38. En de anderen—de opstandelingen en allen die tegen Mij zondigen—zal Ik uit uw midden verwijderen. Ik zal hen wel bevrijden uit de landen waarheen zij zijn verbannen, maar zij zullen het land Israël niet meer binnenkomen. En wanneer dat gebeurt, zult u weten dat Ik de Here ben.”

39. Israël, de Oppermachtige Here zegt: “Als u uw afgoden toch wilt blijven vereren, ga uw gang dan maar als u niet naar Mij wilt luisteren. Maar mijn heilige naam zult u niet langer ontheiligen!

40. Want,” zegt de Here, “heel Israël zal Mij eens in Jeruzalem, op mijn heilige berg aanbidden. Daar zal Ik u aanvaarden en van u verlangen dat u Mij uw offers en uw mooiste geschenken brengt.

41. U zult voor Mij een offer van geurend reukwerk zijn, wanneer Ik u uit uw ballingschap terugbreng. En de volken zullen zien wat een grote verandering heeft plaatsgehad in uw harten.

42. Op die dag, wanneer Ik u naar het land heb gebracht dat Ik uw vaders beloofde, zult u erkennen dat Ik de Here ben.

43. Dan zult u terugdenken aan al uw zonden en van uzelf walgen om al het kwaad dat u hebt gedaan.

44. En als Ik mijn naam eer heb aangedaan door u te zegenen, ondanks uw goddeloosheid, Israël, dan zult u weten dat Ik de Hereben.”’

45. Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de Here: