Het Boek

Ezechiël 14:3-16 Het Boek (HTB)

3. ‘Mensenzoon, in hun hart aanbidden deze mensen afgoden en ze hebben niets anders voor ogen dan de zonde die hen ten val brengt, moet Ik dan toestaan dat zij Mij iets vragen?

4. Vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: Ik, de Here, zal hun een persoonlijk antwoord geven dat past bij deze grote zonde van de afgoderij.

5. Want Ik zal hen die zich van Mij naar de afgoden keren, in hun hart treffen.

6-7. Waarschuw hen daarom dat de Oppermachtige Here zegt: “Bekeer u van de verering van afgoden. Zondig niet meer door hen in uw hart te aanbidden. Ik, de Here, zal persoonlijk iedereen straffen—iedere Israëliet en buitenlander die bij u woont—die afgoden verkiest boven Mij en dan toch nog naar een profeet gaat om mijn hulp en raad te vragen.

8. Ik zal Mij tegen hem keren en hem tot een afschrikwekkend voorbeeld maken door hem uit het midden van het volk weg te vagen. Dan zult u weten dat Ik de Here ben.

9. En als een van de valse profeten hem tóch een boodschap geeft, zal dat een leugen zijn. Zijn profetie zal niet uitkomen en Ik zal Mij tegen hem keren en hem wegvagen uit het midden van mijn volk Israël.

10. Valse profeten en huichelaars—goddeloze mensen die zeggen dat zij mijn woorden willen—zullen allemaal worden gestraft voor hun zonden,

11. zodat het volk Israël leert Mij niet meer af te wijzen en niet door zonde te worden verontreinigd, maar ze zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. Dat zegt de Oppermachtige Here.”’

12. Daarna kreeg ik deze boodschap van de Here:

13. ‘Mensenzoon, als de inwoners van dit land tegen Mij zondigen, zal Ik hen verbrijzelen met mijn vuist, hun voedselvoorraden laten verdwijnen en een hongersnood sturen die mens en dier doodt.

14. Als Noach, Daniël en Job nu in dit land zouden wonen, zouden zij alleen zichzelf kunnen redden door hun rechtvaardigheid,’ zegt de Oppermachtige Here.

15. ‘Als Ik gevaarlijke wilde dieren in dit land zou loslaten om het tot een verlaten en gevaarlijke wildernis te maken

16. en deze drie mannen waren hier,’ zo zweert de Oppermachtige Here, ‘dan zou zelfs dat geen verschil maken, het zou de Israëlieten niet van hun ondergang redden. Alleen die drie zouden worden gespaard—zij zouden zelfs hun eigen kinderen niet kunnen redden—en het land zou beslist een woestenij worden.