Het Boek

Exodus 9:11-27 Het Boek (HTB)

11. De geleerden konden niet bij Mozes blijven staan vanwege de zweren, die ook bij hen tevoorschijn kwamen.

12. Maar de Here verhardde het hart van de farao, zodat hij niet naar hen luisterde, precies zoals de Here Mozes had voorzegd.

13. Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Sta morgen vroeg op en zoek de farao op. Zeg tegen hem: “Zo zegt de Here, de God van de Hebreeërs: laat mijn volk gaan om Mij te dienen.

14. Want deze keer zal Ik mijn plagen op u persoonlijk, op uw dienaren en uw volk richten. Dan zult u merken dat er niemand op aarde is zoals Ik.

15. Ik had mijn hand al eerder tegen u kunnen opheffen en uw hele volk met de pest kunnen vernietigen,

16. maar Ik laat u in leven zodat Ik mijn macht kan laten zien en iedereen op de hele aarde mijn naam leert kennen.

17. U weigert nog steeds mijn volk te laten gaan.

18. Daarom zal het morgen om deze tijd gaan hagelen. Niet zomaar een hagelbuitje, maar zo'n zware hagel als Egypte in zijn hele geschiedenis nog niet heeft meegemaakt.

19. Laat uw vee en alles wat buiten op het land staat, in veiligheid brengen. Alle mensen en ook alle dieren die zich tijdens die hagelbui buiten bevinden, zullen worden gedood.” ’

20. Sommige Egyptenaren geloofden de woorden van de Here en brachten hun mensen en vee in veiligheid,

21. maar anderen sloegen zijn woorden in de wind en lieten hun knechten en vee buiten op het land.

22. De Here zei daarop tegen Mozes: ‘Strek uw hand uit naar de hemel, zodat in heel Egypte hagel valt, over alle mensen, dieren en planten in heel Egypte.’

23. Toen stak Mozes zijn staf omhoog naar de hemel en de Here liet het donderen en hagelen zoals het nog nooit had gehageld in Egypte!

24. Bliksemschichten schoten door de lucht, gevolgd door de zwaarste hagelbuien die Egypte ooit had meegemaakt.

25. Alles en iedereen zonder dak boven het hoofd werd neergeslagen, zelfs bomen knapten af.

26. Alleen in het land Gosen waar de Israëlieten woonden, hagelde het niet.

27. Toen liet de farao Mozes en Aäron komen en hij riep: ‘Ik weet dat ik deze keer heb gezondigd. Jullie God is rechtvaardig, ik en mijn volk zijn schuldig.