Het Boek

Exodus 35:1-25 Het Boek (HTB)

1. Toen riep Mozes alle Israëlieten bijeen en zei: ‘Dit zijn de woorden die de Here tot ons heeft gesproken en waarin Hij ons zijn wetten heeft gegeven die wij moeten gehoorzamen.

2. Zes dagen moet er gewerkt worden, maar de zevende dag is een dag van volledige rust, een heilige dag die bestemd is voor de dienst van God. Ieder die op die dag werkt, zal worden gedood.

3. Er mag zelfs geen vuur in de huizen worden aangestoken.’

4. Toen zei Mozes tegen alle Israëlieten: ‘Dit heeft de Here bevolen:

5-9. iedere Israëliet moet met een royaal hart de Here een gave geven. De volgende voorwerpen komen in aanmerking: goud, zilver en koper; blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen en geitenhaar; roodgeverfde ramsvellen, dassenvellen, acaciahout; olie voor de lampen; kruiden voor het reukwerk en de zalfolie, onyxstenen en andere edelstenen voor het priesterkleed en de borsttas.

10-19. Laten alle vaklieden komen en maken wat de Here heeft bevolen: de tabernakel en zijn overkapping, haken, panelen, dwarsbalken, pilaren en voetstukken; de ark met zijn draagstokken, het verzoendeksel en het gordijn voor het Heilige der Heiligen, de tafel met zijn draagstokken, al het toebehoren en de toonbroden; de kandelaar met toebehoren, lampen en lampolie; het reukofferaltaar met zijn draagstokken, de zalfolie en het reukwerk; het gordijn voor de ingang van de tabernakel; het brandofferaltaar met het bijbehorende koperen rooster, de draagstokken en al het toebehoren; het wasvat met zijn voetstuk; de gordijnen van de voorhof, met de pilaren, de voetstukken en het gordijn voor de ingang van de voorhof; de tentpinnen van de tabernakel en de voorhof en de scheerlijnen; de ambtskleding voor de priesters die dienst doen in de tabernakel: de heilige kleren voor Aäron en zijn zonen, de priesters.’

20. Na die woorden gingen de Israëlieten naar hun tenten terug om hun geschenken klaar te maken.

21. Korte tijd later kwamen zij, gedreven door de werking van Gods Geest, met hun gaven van materialen die voor de bouw van de tabernakel, dus al het toebehoren en de kleding van de priesters, konden worden gebruikt.

22. Mannen en vrouwen kwamen met een gewillig hart en brachten allerlei gouden voorwerpen; oorringen, neusringen, zegelringen en halssieraden.

23. Anderen brachten blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitenhaar, roodgeverfde ramsvellen en dassenvellen.

24. Weer anderen brachten zilver en koper als hun gave voor de Here; sommigen brachten het acaciahout dat nodig was voor het vervaardigen van verschillende voorwerpen.

25. De vrouwen die goed konden weven en spinnen, maakten blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen.