Het Boek

Exodus 32:12-26 Het Boek (HTB)

12. Wilt U dat de Egyptenaren later zeggen: “Hij heeft het volk naar de bergen gebracht om het te kunnen vernietigen en van de aardbodem weg te vagen?” Vergeet uw toorn toch en straf het volk niet!

13. Denk aan uw belofte aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël. Want U hebt hun Zelf gezworen: “Ik zal uw nakomelingen zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en Ik zal hun dit hele land, waarover Ik heb gesproken en wat Ik aan uw nakomelingen heb beloofd, tot een eeuwig bezit geven.” ’

14. Toen veranderde de Here van gedachten en spaarde hen.

15. Mozes ging de berg af met in zijn handen de Tien Geboden, geschreven op de beide kanten van twee stenen plaquettes.

16. God had deze plaquettes Zelf beschreven.

17. Toen Jozua het lawaai van de feestende Israëlieten in het kamp hoorde, riep hij naar Mozes: ‘Het lijkt wel of er wordt gevochten in het kamp!’

18. ‘Nee,’ antwoordde Mozes, ‘het is geen geluid als bij een overwinning of een nederlaag. Zij zingen.’

19. Toen de beide mannen bij het kamp kwamen, zag Mozes het kalf en de dansende menigte. Woedend smeet hij de twee stenen plaquettes op de grond. Daar lagen ze in stukken aan de voet van de berg.

20. Hij greep het kalf en smolt het in het vuur. Toen het goud was afgekoeld, vermaalde hij het tot poeder. Het goudpoeder gooide hij in het water en hij dwong de Israëlieten dit water te drinken.

21. Toen riep Mozes Aäron ter verantwoording. ‘Wat hebben deze mensen jou misdaan, dat je zo'n zware zonde op hen laadt?’ vroeg hij.

22. ‘Word alsjeblieft niet kwaad,’ verdedigde Aäron zich. ‘Je weet toch dat dit volk snel tot zonde vervalt?

23. Zij zeiden tegen mij: “Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want we weten niet wat er met Mozes is gebeurd, die ons uit Egypte hierheen heeft gebracht.”

24. Toen zei ik: “Geef me jullie gouden ringen dan maar”. Die brachten ze allemaal bij me en ik gooide ze in het vuur en toen kwam dit kalf eruit!’

25. Toen Mozes zag dat het volk zichzelf en zijn God kwijt was door de aanbidding van het kalf—op aanmoediging van Aäron en tot leedvermaak van hun vijanden—

26. ging hij bij de ingang van het kamp staan en riep luid: ‘Laten zij die vóór de Here zijn, bij mij komen!’ Toen kwamen alle Levieten bij hem staan.