Het Boek

Exodus 3:1-13 Het Boek (HTB)

1. Mozes was herder geworden over de schapen van zijn schoonvader Jetro, de priester van Midjan. Op een dag was hij met de kudde aan de rand van de woestijn vlakbij de Horeb, de berg van God.

2. Daar verscheen de Engel van de Here aan hem als een vuurvlam, midden in een braamstruik. Toen Mozes zag dat de braamstruik wel vlam had gevat maar niet verbrandde,

3. liep hij er naar toe om het beter te bekijken.

4. Toen de Here dat zag, riep Hij: ‘Mozes, Mozes!’ ‘Hier ben ik,’ zei Mozes.

5. ‘Kom niet dichterbij,’ zei de Here. ‘Trek uw sandalen uit, want u staat op heilige grond.

6. Ik ben de God van uw voorouders. Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.’Mozes hield zijn handen voor zijn ogen, want hij durfde niet naar God te kijken.

7. Toen vervolgde de Here: ‘Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien en Ik heb de jammerklachten over hun onderdrukking gehoord.

8. Ik ben gekomen om hen uit de handen van de Egyptenaren te redden. Ik zal hen vanuit Egypte naar een ander, een goed land brengen. Dat zal een groot land zijn, een land dat overvloeit van melk en honing. Het is het land waar de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten wonen.

9. Ja, het gejammer van het volk Israël is tot Mij in de hemel doorgedrongen en Ik heb gezien met wat voor slavenwerk de Egyptenaren hen onderdrukken.

10. Ik ga u nu naar de farao sturen om van hem te eisen dat u mijn volk uit Egypte wegleidt.’

11. ‘Maar dat kan ik helemaal niet, daar ben ik helemaal niet geschikt voor,’ stamelde Mozes.

12. God zei: ‘Ik ben toch bij u! Dit is het bewijs dat Ik degene ben die u heeft gezonden: als u het volk uit Egypte hebt weggeleid, zult u God op deze berg aanbidden!’

13. Maar Mozes vroeg: ‘Als ik naar de Israëlieten ga en hun zeg dat de God van hun voorouders mij heeft gestuurd, zullen zij vragen: “Over welke God heb je het?” Wat moet ik dan antwoorden?’