Het Boek

Exodus 12:31-44 Het Boek (HTB)

31. Nog diezelfde nacht ontbood de farao Mozes en Aäron en zei: ‘Verlaat ons land! U en uw volk moeten vertrekken.

32. Neem uw kleinvee en uw runderen ook mee, maar vertrek in elk geval! En bid tot uw God voor mij en mijn land.’

33. Ook de andere Egyptenaren drongen er bij de Israëlieten op aan dat zij het land snel zouden verlaten. Zij waren bang dat zij allemaal zouden sterven.

34. Toen namen de Israëlieten hun ongezuurde deeg, wikkelden de baktroggen in hun kleren en namen deze op de schouder.

35. Zij gehoorzaamden het bevel van Mozes en vroegen de Egyptenaren om goud, zilver en kleren.

36. De Here zorgde ervoor dat de Egyptenaren hen gunstig gezind waren en hun eisen inwilligden. Zo bleef het Egyptische volk berooid achter!

37. Daarna verlieten de Israëlieten Rameses en trokken lopend naar Sukkot. Het was een menigte van zeshonderdduizend mensen, vrouwen en kinderen niet meegerekend!

38. Daarbij kwam ook nog een aantal mensen van niet-Joodse afkomst en bovendien al het vee.

39. Van het deeg dat zij hadden meegenomen, bakten zij ongezuurde broden. Door hun overhaaste vertrek hadden zij geen eten voor onderweg kunnen klaarmaken.

40. De zonen van Jakob en hun nakomelingen hadden vierhonderddertig jaar in Egypte gewoond

41. en op de laatste dag van dat vierhonderddertigste jaar verliet het volk van de Here Egypte.

42. Deze nacht koos de Here om zijn volk uit het land Egypte te leiden. Voortaan werd deze nacht elk jaar gevierd ter ere van de Here.

43. De Here zei tegen Mozes en Aäron: ‘Dit zijn de regels voor de viering van Pesach, het Paasfeest. Geen enkele vreemdeling mag van het lam eten.

44. Dat geldt ook voor de slaaf die iemand heeft gekocht, maar die nog onbesneden is.