Het Boek

Exodus 12:18-33 Het Boek (HTB)

18. Van de avond van de veertiende dag van de maand tot de avond van de eenentwintigste dag van de maand mag alleen ongezuurd brood worden gegeten.

19. Gedurende deze zeven dagen mag niemand zuurdeeg in huis hebben, iedereen die in die tijd toch iets gezuurds eet, moet worden verdreven uit de gemeenschap van Israël. Dit geldt zowel voor buitenlanders die bij u wonen als voor de mensen die tot het volk Israël zelf behoren.

20. Ik herhaal: gedurende die zeven dagen mag niemand iets gezuurds eten, alleen ongezuurd brood is toegestaan.’

21. Mozes riep de leiders van Israël bijeen en zei tegen hen: ‘Haal voor elk gezin één lam of een bokje uit uw kudden en slacht dit.

22. Vang het bloed op in een schaal, doop daar een bosje hysop in en strijk daarmee het bloed aan de posten van jullie huisdeuren. Daarna mag niemand het huis verlaten tot de morgen aanbreekt.

23. De Here gaat vannacht door Egypte om zijn bewoners te straffen. Als Hij echter het bloed aan de deurposten ziet, zal Hij dat huis voorbij gaan en de doodsengel niet toestaan naar binnen te gaan om de eerstgeborene te doden.

24. Vergeet het niet: dit zijn voorschriften die blijvend van kracht zijn voor u en voor uw kinderen.

25. Als u bent aangekomen in het land dat de Here ons gaat geven, moet u dit elk jaar herhalen.

26. En als uw kinderen dan vragen: “Waarom doet u dat?”,

27. dan moet u antwoorden: “Het is een Pesach-offer voor de Here, die in Egypte onze huizen voorbij ging, toen Hij de Egyptenaren strafte.” ’ Toen knielden alle aanwezigen en bogen hun hoofd voor de Here.

28. De Israëlieten voerden de opdrachten uit die de Here hun door Mozes en Aäron had gegeven.

29. Rond middernacht doodde de Here iedere eerstgeborene in Egypte, van de zoon van de farao tot de zoon van de gevangene in de kerker en ook van het vee.

30. De farao, zijn dienaren en het hele volk stonden 's nachts op, door het hele land kon men de rouwklachten horen, want er was geen huis waar geen dode te betreuren was.

31. Nog diezelfde nacht ontbood de farao Mozes en Aäron en zei: ‘Verlaat ons land! U en uw volk moeten vertrekken.

32. Neem uw kleinvee en uw runderen ook mee, maar vertrek in elk geval! En bid tot uw God voor mij en mijn land.’

33. Ook de andere Egyptenaren drongen er bij de Israëlieten op aan dat zij het land snel zouden verlaten. Zij waren bang dat zij allemaal zouden sterven.