Het Boek

Exodus 1:13-22 Het Boek (HTB)

13. De Israëlieten moesten zware slavenarbeid verrichten, zowel op het land als bij de productie van stenen.

14. Mishandeling was aan de orde van de dag.

15. Maar alsof dat nog niet genoeg was, riep de farao, de koning van Egypte, de vroedvrouwen Sifra en Pua bij zich.

16. Zij moesten alle pasgeboren jongens doden en de meisjes in leven te laten.

17. Maar Sifra en Pua waren godvrezende vrouwen en weigerden de koning te gehoorzamen. Zij lieten alle baby's leven.

18. De koning liet hen bij zich komen en riep hen ter verantwoording: ‘Waarom hebben jullie mijn bevelen niet uitgevoerd en toch de pasgeboren jongens in leven gelaten?’

19. ‘Koning,’ antwoordden zij, ‘die Hebreeuwse vrouwen hebben zulke snelle bevallingen dat wij het niet kunnen bijhouden. Ze doen er niet zo lang over als de Egyptische vrouwen!’

20. God zegende het werk van deze vroedvrouwen, zodat het volk Israël steeds talrijker werd.

21. Omdat de vroedvrouwen goed hadden gehandeld in de ogen van de Here, gaf Hij hun zelf ook kinderen.

22. Toen gaf de farao zijn hele volk opdracht alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes in de Nijl te gooien. Alleen de kleine meisjes mochten blijven leven.