Het Boek

2 Kronieken 6:18-39 Het Boek (HTB)

18. Maar zou God werkelijk bij de mensen op aarde willen wonen? Maar waarom dan toch? De hemel, zelfs de allerhoogste hemelen kunnen U niet bevatten. Hoe zou die tempel die ik heb gebouwd, dat dan wel kunnen?

19. Ik bid dat U mijn gebeden zult verhoren, Here, mijn God. Luister naar mijn gebed dat ik nu naar U opzend.

20-21. Zie dag en nacht vriendelijk neer op deze tempel, op deze plaats waarvan U hebt gezegd dat U hier uw naam zou vestigen. Wilt U altijd de gebeden die ik naar deze tempel gekeerd naar U opzend, horen en beantwoorden? Luister naar de gebeden van mij en van uw volk Israël, als wij naar deze tempel gericht tot U bidden. Ja, luister naar ons vanuit de hemel en als U ons hoort, vergeef ons dan.

22. Als iemand een misdaad heeft begaan en voor dit altaar een zelfvervloeking over zich afroept,

23. luister dan vanuit de hemel. Straf hem als hij werkelijk schuldig is en spreek hem vrij als hij onschuldig is.

24. Als de Israëlieten worden verslagen door hun vijanden omdat zij tegen U hebben gezondigd en als zij zich daarna tot U wenden, zichzelf uw volk noemen en naar deze tempel gericht tot U bidden,

25. luister dan vanuit de hemel naar hen, vergeef hun zonden en geef hun het land terug dat U hun voorouders gaf.

26. Als de hemel is gesloten en het niet regent omdat wij hebben gezondigd en wij naar deze tempel gericht bidden, U onze God noemen en wij ons bekeren van onze zonden nadat U ons hebt gestraft,

27. luister dan vanuit de hemel en vergeef de zonden van uw dienaren, uw volk Israël, en wijs ons de juiste levensweg. Stuur dan weer regen naar dit land, dat U aan uw volk als eigendom hebt gegeven.

28. Als hongersnood heerst in uw land of de pest, er misoogsten zijn of het land te lijden heeft van sprinkhanen of andere insecten, als de vijanden van uw volk het land zijn binnengevallen en de steden belegeren of als er andere plagen of ziektes zijn,

29. luister dan zowel naar het smeekgebed van ieder persoonlijk als naar het bidden van uw gehele volk.

30. Luister vanuit de hemel waar U woont, vergeef en geef ieder wat hij verdient, want U alleen kent de harten van alle mensen.

31. Dan zullen zij diep ontzag voor U koesteren en de wegen bewandelen die U wijst, zolang ze leven in het land dat u onze voorouders gegeven hebt.

32. Zelfs als vreemdelingen die niet bij uw volk Israël horen, iets vernemen over uw grote naam en vanuit verre landen hierheen komen om uw grote naam te vereren en in de richting van deze tempel bidden,

33. luister dan naar hen vanuit de hemel waar U woont en geef hun wat zij van U vragen. Dan zullen alle volken ter wereld U leren kennen, eren en gehoorzamen, net zoals uw volk Israël dat doet. En ook zij zullen dan beseffen dat aan deze tempel, die ik heb gebouwd, uw Naam verbonden is.

34. Als de Israëlieten op uw bevel de strijd aanbinden met hun vijanden en bidden in de richting van deze stad Jeruzalem, die U hebt uitgekozen en deze tempel die ik voor uw naam heb gebouwd,

35. luister dan vanuit de hemel naar hun gebeden en geef hun de overwinning.

36. Als zij tegen U zondigen (er is immers geen mens die niet zondigt) en U toornig op hen wordt en toelaat dat hun vijanden hen verslaan en als gevangenen naar een nabijgelegen of verafgelegen vreemd land meenemen

37-38. en als zij in dat land van ballingschap zich weer tot U bekeren en vol verlangen in de richting kijken van dit land dat U aan hun voorouders gaf en in de richting van deze stad en deze tempel die ik heb gebouwd en met hun hele hart hun zonden aan U belijden en U vragen hen te vergeven,

39. luister dan vanuit de hemel waar U woont, naar hen. Help hen en vergeef uw volk, dat tegen U heeft gezondigd.