Het Boek

2 Koningen 23:20-36-37 Het Boek (HTB)

20. Hij doodde de priesters van de heidense tempels op hun eigen altaren en verbrandde menselijke beenderen op de altaren om ze te verontreinigen. Nadat dit alles was uitgevoerd, ging hij terug naar Jeruzalem.

21. De koning gaf zijn onderdanen vervolgens opdracht Pesach, het Paasfeest, te vieren, zoals de Here, hun God, dat in het Boek van het Verbond had geschreven.

22. Sinds de tijd van de richters van Israël was Pesach niet meer zo gevierd, ook niet onder de koningen van Israël en Juda.

23. Deze Pesach-viering had plaats in het achttiende regeringsjaar van koning Josia en werd in Jeruzalem gevierd.

24. Josia maakte ook een eind aan het bestaan van waarzeggers, tovenaars en elk soort afgodenverering, zowel in Jeruzalem als in de andere delen van het land. Josia wilde namelijk alle wetten naleven die waren opgetekend in het boek dat de priester Hilkia in de tempel had gevonden.

25. Niet eerder was er een koning geweest die zich zo overtuigd tot de Here had gekeerd en alle wetten van Mozes gehoorzaamde. Ook van Josia's opvolgers kon niemand zich met hem vergelijken.

26. Maar ondanks dit alles was de Here nog steeds zeer toornig op Juda wegens de zonden van koning Manasse.

27. Want de Here had gezegd: ‘Ik zal Juda net zo uit mijn ogen verwijderen als Ik met Israël heb gedaan. Ik zal mijn uitverkoren stad Jeruzalem de rug toekeren, evenals de tempel, waarvan Ik zei dat Ik er voor eeuwig mijn naam aan zou verbinden.’

28. De rest van de levensbeschrijving van Josia is te vinden in de Kronieken van de koningen van Juda.

29. In die tijd trok koning Necho van Egypte op tegen de koning van Assyrië bij de Eufraat. Koning Josia wilde hem tegenhouden, maar koning Necho doodde Josia bij Megiddo, zodra hij hem zag.

30. Zijn officieren brachten zijn lijk met een wagen van Megiddo naar Jeruzalem en begroeven hem op de plaats die hij zelf had uitgekozen. De inwoners van Juda zalfden zijn zoon Joahaz tot nieuwe koning.

31-32. Bij de troonsbestijging was Joahaz drieëntwintig jaar en zijn bewind in Jeruzalem duurde slechts drie maanden. Zijn moeder heette Hamutal en was een dochter van Jeremia uit Libna. Hij voerde een goddeloos bewind, evenals zijn voorgangers.

33. Farao Necho sloot hem op in de stad Ribla in de streek Hamath om te voorkomen dat hij in Jeruzalem aan de macht kwam. Hij eiste van Juda een belasting van drieduizend kilo zilver en dertig kilo goud.

34. Daarna koos de Egyptische koning Eljakim, een andere zoon van Josia, uit om in Jeruzalem als koning te regeren en veranderde diens naam in Jojakim. Koning Joahaz werd meegenomen naar Egypte, waar hij enige tijd later stierf.

35. Jojakim zorgde ervoor dat de belasting die de farao eiste, ook werd opgebracht overeenkomstig de aanslagen die hij oplegde.

36-37. Toen Jojakim koning werd, was hij vijfentwintig jaar en zijn bewind in Jeruzalem duurde elf jaar. De naam van zijn moeder was Zebudda, een dochter van Podaja uit Ruma. Ook zijn bewind was goddeloos, net als dat van zijn voorgangers.