Het Boek

1 Samuël 20:30-42 Het Boek (HTB)

30. Saul barstte bijna van woede. ‘Ellendeling!’ schreeuwde hij hem toe. ‘Denk je dat ik niet weet dat jij die zoon van Isaï in jouw plaats koning wilt laten worden tot schande van jezelf en je moeder?

31. Zolang die knaap leeft, zul jij nooit koning worden. Vooruit, ga hem halen, dan vermoord ik hem!’

32. ‘Maar wat heeft hij dan gedaan?’ vroeg Jonathan gespannen. ‘Waarom wilt u hem vermoorden?’

33. Toen gooide Saul zijn speer naar Jonathan met de bedoeling hem te doden, Jonathan begreep nu dat het Saul ernst was toen hij zei dat David moest sterven.

34. Buiten zichzelf van woede verliet Jonathan de tafel. Hij weigerde die hele dag te eten, want hij was diep gegriefd door zijn vaders schandelijke gedrag tegenover David.

35. De volgende morgen ging Jonathan, zoals afgesproken, het veld in en nam een kleine jongen mee om zijn pijlen te verzamelen.

36. ‘Begin maar vast te lopen,’ zei hij tegen de jongen, ‘dan kun je meteen de pijlen pakken wanneer ik ze heb afgeschoten.’ De jongen rende weg en Jonathan schoot een pijl over hem heen.

37. Toen de jongen vlakbij de pijl was, riep Jonathan hem toe: ‘De pijl ligt nog verder van je af.

38. Vooruit, rennen! Sta daar niet te kijken.’ De jongen vond de pijl en rende terug naar zijn meester.

39. Hij begreep natuurlijk niet wat Jonathan bedoelde, alleen David en Jonathan wisten dat.

40. Toen gaf Jonathan zijn boog en pijlen aan de jongen en gaf hem opdracht de spullen terug te brengen naar de stad.

41. Zodra hij weg was, kwam David uit zijn schuilplaats aan de zuidelijke rand van het veld. Hij liet zich met zijn gezicht op de grond vallen en boog zich driemaal voor Jonathan neer. Zij omarmden elkaar en konden hun tranen niet bedwingen.

42. Ten slotte zei Jonathan tegen David: ‘Vooruit, ga nu maar op weg en laten we de moed niet verliezen, want wij hebben elkaar en onze kinderen in Gods handen gelegd.’