Het Boek

1 Samuël 17:10-19 Het Boek (HTB)

10. Ik daag de legers van Israël uit! Stuur mij een man die tegen mij wil vechten!’

11. Toen Saul en zijn mannen dit hoorden, raakten zij ontmoedigd en werden bang.

12. David was de zoon van de hoogbejaarde Isaï, die in Bethlehem in Juda woonde en acht zonen had.

13. De drie oudsten—Eliab, Abinadab en Samma—hoorden al bij Sauls leger dat tegen de Filistijnen moest strijden.

14-15. David was de jongste en maakte deel uit van Sauls staf aan het hof. Hij ging geregeld naar Bethlehem om zijn vader met de schapen te helpen.

16. Veertig dagen lang, 's morgens en 's avonds, daagde de Filistijnse reus de Israëlitische legers uit.

17. Op een dag zei Isaï tegen David: ‘Breng een grote zak geroosterd koren en deze tien broden naar je broers.

18. Geef deze tien stukken kaas aan hun commandanten en vraag hoe je broers het maken. Neem een levensteken van hen mee terug!’

19. Saul, de broers van David en de rest van het Israëlitische leger lagen nog steeds bij het Terebintendal.