Het Boek

1 Samuël 14:41-47 Het Boek (HTB)

41. Saul zei: ‘Here, God van Israël, wilt U ons de waarheid laten zien?’ Jonathan en Saul werden door het heilige lot als de schuldigen aangewezen. Het volk ging dus vrijuit.

42. ‘Werp nu het lot tussen mij en Jonathan,’ zei Saul. Jonathan werd aangewezen als de schuldige.

43. ‘Vertel mij wat je hebt gedaan,’ verlangde Saul van Jonathan. ‘Ik heb met de punt van mijn stok wat van de honing geproefd,’ bekende Jonathan. ‘Ik ben bereid te sterven.’

44. ‘Ja, Jonathan,’ zei Saul, ‘jij moet sterven. Moge God mij doden als ik je hiervoor niet zou laten sterven.’

45. Maar daarmee waren de troepen het niet eens: ‘Zou Jonathan, die vandaag Israël heeft gered, moeten sterven? Daar komt niets van in! Wij zweren bij het leven van God dat geen haar van zijn hoofd zal worden gekrenkt, want God heeft hem vandaag gebruikt om een machtig wonder te doen.’ Zo redden zij Jonathan van de dood.

46. Saul trok zich daarop met zijn leger terug en de Filistijnen gingen terug naar hun woonplaatsen.

47. Nu Saul zijn positie als koning van Israël had verstevigd, stuurde hij zijn leger uit in alle windrichtingen om te strijden tegen Moab, Ammon, Edom, de koningen van Zoba en de Filistijnen. Waar hij ook maar ging, overal behaalde hij de overwinning.