Het Boek

1 Kronieken 4:9-20 Het Boek (HTB)

9. Jabez genoot het meeste aanzien van zijn broers. Zijn moeder noemde hem Jabez omdat de bevalling zo moeilijk verliep.

10. Hij was degene die de God van Israël vroeg: ‘Och, zegent U mij alstublieft! Help mij met wat ik doe, opdat mijn bezittingen worden uitgebreid. Bewaar mij voor het kwaad en alle onheil.’ En God voldeed aan dat verzoek.

11-12. De nakomelingen van Reka waren Kelub, de broer van Suha, wiens zoon Mehir de vader van Eston was. Eston was de vader van Bethrafa, Paseah en Tehinna. Tehinna was de vader van Ir-Nachas.

13. De zonen van Kenaz waren Othniël en Seraja. Othniëls zonen waren Hathath en Meonothai.

14. Meonothai was de vader van Ofra. Seraja was de vader van Joab, de voorvader van de bewoners van het Handwerkersdal, dat zijn naam ontleende aan de vele handwerkslieden die daar woonden.

15. De zonen van Kaleb, de zoon van Jefunne, waren Iru, Ela en Naäm. Tot de zonen van Ela behoorde Kenaz.

16. Jehallelels zonen waren Zif, Zifa, Tirea en Asareël.

17. Ezra's zonen waren Jether, Mered, Efer en Jalon. Mered trouwde met Bithja, een Egyptische prinses. Zij was de moeder van Mirjam, Sammai en Jisbah, de voorvader van Estemoa.

18. Estemoa's vrouw uit Juda was de moeder van Jered, Eber en Jekuthiël, die respectievelijk de voorvaders van de Gedorieten, Sochoïeten en de Zanoathieten waren.

19. Hodija's vrouw was een zuster van Naham. Een van haar zonen was de vader van de Garmiet Kehila en een andere was de vader van de Maächathiet Estemoa.

20. De zonen van Simon waren Amnon, Rinna, Benhanan en Tilon. De zonen van Jiseï waren Zoheth en Ben-Zoheth.