Het Boek

1 Kronieken 26:8-27 Het Boek (HTB)

8. Al deze zonen en kleinzonen van Obed-Edom, in totaal 62, waren buitengewone mannen, die uitzonderlijk geschikt bleken voor hun werk.

9. Meselemja's achttien zonen en broers waren dat ook.

10. Hosa, een lid van de Merari-groep, benoemde Simri tot leider van zijn zonen, ook al was hij niet de oudste.

11. De namen van enkele anderen van zijn zonen waren Hilkia, de tweede, Tebalja, de derde en Zecharja, de vierde. Hosa's zonen en broers waren in totaal met dertien man.

12. Deze afdelingen van de tempelwachters en hun leiders hadden dus de zorg voor de bewaking van de tempel. Evenals de andere Levieten waren zij verantwoordelijk voor een taak in het huis van de Here.

13. Het lot bepaalde bij welke van de talloze tempelingangen zij wacht moesten houden, waarbij niet werd gelet op de familie waaruit zij kwamen.

14-15. De verantwoordelijkheid voor de oostelijke poort lag bij Selemja en zijn groep, de noordelijke poort viel onder zijn zoon Zecharja, een man met buitengewone wijsheid, de zuidelijke poort viel onder Obed-Edom en zijn groep, terwijl zijn zonen de verantwoording droegen voor de pakhuizen.

16. De westelijke poort en de Sallechet-poort bij de oplopende straat vielen onder Suppim en Hosa.

17. Elke dag stonden zes wachters bij de oostpoort, vier bij de noordpoort, vier bij de zuidpoort en twee bij elk van de pakhuizen.

18. Bij de westpoort stonden altijd zes wachters, vier bij de oplopende weg en twee bij het wachthuis.

19. De tempelwachters waren allemaal uit het geslacht van Korach en Merari.

20-22. Andere Levieten kregen de zorg voor de geschenken die aan de Here werden gegeven en in de schatkamer van het huis van God werden bewaard. Tot deze mannen, afkomstig uit de familie van Ladan, een deel van de familie van Gersom, behoorden Zetham en Joël, de zonen van Jehiëli.

23-24. Sebuël, een nakomeling van Mozes' zoon Gersom, was het hoofd van de schatkamer. Hij had de leiding over de groepen genoemd naar Amram, Jizha, Hebron en Uzziël.

25. De geslachtslijn vanaf Eliëzer liep via Rehabja, Jesaja, Joram, Zichri en Selomit.

26. Selomit en zijn broers hadden de zorg voor de geschenken die koning David en de andere leiders van het volk, zoals familiehoofden en legerofficieren, de Here gaven.

27. Want deze mannen schonken hun oorlogsbuit om te helpen voorzien in de vaste kosten van de tempel.