Het Boek

1 Korinthiërs 10:14-27 Het Boek (HTB)

14. Houd u daarom, lieve vrienden, ver van de verering van afgoden.

15. U bent verstandige mensen, beoordeel zelf of ik gelijk heb.

16. Als wij aan de tafel van de Here drinken uit de beker, Hem danken en zijn zegen vragen, hebben wij toch samen deel aan het bloed van Christus? En als wij het brood breken, hebben wij toch samen deel aan zijn lichaam?

17. Want al zijn wij met velen, wij zijn één lichaam omdat we allemaal van dat ene brood eten.

18. Denk maar eens aan het natuurlijke volk van Israël: door van de offers te eten, is het betrokken bij het altaar waarop de offers gebracht worden.

19. Wil ik hiermee zeggen dat een offer voor een afgod toch een echt offer is? Of dat zo'n afgod echt is?

20. Verre van dat! Wat ik wil zeggen, is dat de mensen die zo'n afgod een offer brengen, in feite een offer aan boze geesten brengen en niet aan God. En ik wil niet dat u iets met de boze geesten te maken hebt.

21. U kunt niet uit de beker van de Here drinken én uit de beker van de boze geesten. U kunt niet bij de Here aan tafel gaan én bij de boze geesten.

22. Of willen wij de Here jaloers maken? Denken wij sterker te zijn dan Hij?

23. Alles mag, zegt u. Maar niet alles is zinvol. Zeker, alles mag, maar niet alles is opbouwend.

24. U moet niet uw eigen belang zoeken, maar dat van de ander.

25. Wat op de vleesmarkt verkocht wordt, mag u zonder gewetensbezwaar eten. Het doet er niet toe of het aan afgoden is gewijd.

26. Er staat immers geschreven: ‘De aarde en al haar rijkdom zijn van de Here.’

27. Als een ongelovige u uitnodigt bij hem te komen eten en u wilt dat, neem de uitnodiging dan aan. Eet alles wat u wordt voorgezet zonder u af te vragen of het soms aan een afgod gewijd is.