Het Boek

1 Koningen 12:26-32-33 Het Boek (HTB)

26. Jerobeam dacht: ‘Als ik niet voorzichtig ben, zal het volk weer een nakomeling van David als koning willen hebben.

27. Als zij naar Jeruzalem gaan om in de tempel te offeren, zal hun houding ten opzichte van koning Rehabeam snel verbeteren. Dan zullen zij mij doden en hem vragen koning te worden.’

28-29. En na beraad met zijn adviseurs liet de koning toen twee gouden kalveren maken en zei tegen het volk: ‘Het is veel te veel moeite steeds de tocht naar Jeruzalem te maken, van nu af zullen deze twee beelden uw goden zijn, zij hebben u uit uw gevangenschap in Egypte bevrijd.’ Het ene afgodsbeeld werd in Betel en het andere in Dan geplaatst.

30. Dit was natuurlijk een grote zonde, want de mensen uit het hele land, tot aan Dan toe, gingen nu deze beelden aanbidden.

31. Tevens bouwde hij tempels op de heuvels en stelde hij priesters uit alle lagen van de bevolking aan, ook al behoorden zij niet tot de stam van Levi.

32-33. Jerobeam liet afkondigen dat het jaarlijkse tempelfeest voortaan op de vijftiende dag van de achtste maand in Betel zou worden gehouden (een datum die hij eigenmachtig veranderde), een gelijksoortig feest als dat in Jeruzalem. Hij offerde zelf op het altaar van de kalveren in Betel en verbrandde reukwerk. Ook in Betel wees hij priesters aan die dienst moesten doen in de tempels op de heuvels.