Ruth

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

BasisBijbel

Ruth 2 BasisBijbel (BB)

Ruth gaat werken bij Boaz

1. In Betlehem woonde een rijke man die familie was van Naomi's man Elimelech. Hij heette Boaz.

2. Ruth zei tegen Naomi: "Laat mij naar een akker gaan om graan te zoeken. Er is vast wel iemand die het goed vindt dat ik de halmen opraap die bij het oogsten op de grond zijn gevallen." Naomi antwoordde: "Dat is goed."

3. Ruth ging naar een akker en raapte de halmen op die achter de maaiers op het veld waren blijven liggen. Toevallig was ze op het veld van Boaz, die familie van Elimelech was.

4. Boaz kwam uit Betlehem naar zijn akker en groette de maaiers: "Gods zegen!" Ze antwoordden hem: "Gods zegen!"

5. Toen vroeg Boaz aan de knecht die toezicht hield op de maaiers: "Bij wie hoort die jonge vrouw?"

6. De knecht antwoordde: "Dat is die jonge vrouw uit Moab die met Naomi is meegekomen.

7. Ze heeft me gevraagd: 'Mag ik alsjeblieft oprapen wat de maaiers laten vallen?' Ze is al vanaf vanmorgen vroeg bezig. Ze heeft nog helemaal niet gerust."

8. Toen zei Boaz tegen Ruth: "Hoor eens, meisje, je hoeft niet naar een andere akker te gaan. Blijf hier maar werken bij de andere vrouwen.

9. Blijf op het veld dat gemaaid wordt en verzamel daar graan. Ik zal tegen de knechten zeggen dat ze je met rust moeten laten. En als je dorst hebt, kun je water gaan drinken uit de kruiken die de knechten hebben gevuld met water uit de put."

10. Ze liet zich voor hem op haar knieën vallen, boog zich diep en zei: "Ik ben hier maar een vreemdeling. Waarom bent u dan toch zo vriendelijk voor me?"

11. Boaz antwoordde: "Ze hebben me alles verteld wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan nadat je man is gestorven. Dat je je ouders en je eigen land hebt verlaten om met haar mee te gaan naar een onbekend volk.

12. De Heer zal je daarvoor belonen. De God van Israël zal het je terugbetalen. Want je bent bij Hem komen schuilen."

13. Toen zei Ruth: "U bent wel heel vriendelijk voor mij, mijn heer. Uw woorden troosten mij. U heeft mij weer hoop gegeven, ook al hoor ik niet bij de vrouwen die voor u werken."

14. Toen het etenstijd was, zei Boaz tegen haar: "Kom bij ons zitten en eet met ons mee. Je mag je brood bij ons in de wijn dopen." Ze ging bij de maaiers zitten en kreeg van Boaz geroosterd graan. Ze kon eten tot ze genoeg had en hield zelfs nog over.

15. Toen ze was opgestaan om verder te werken, zei Boaz tegen de knechten: "Laat haar ook graan verzamelen tussen het koren dat jullie al in bossen gebonden hebben. Zorg dat ze genoeg vindt.

16. Laat bij het werk af en toe expres wat voor haar op de grond vallen. Dan kan ze dat oprapen. En laat haar met rust."

17. Zo verzamelde ze graan tot het avond werd.

18. Ze nam alles mee naar huis en liet haar schoonmoeder zien hoeveel ze verzameld had. Ook bracht ze geroosterd graan mee. Dat had ze overgehouden van de middagmaaltijd die Boaz haar had gegeven. Toen vroeg Naomi:

19. "Waar ben je vandaag dan geweest? Bij wie heb je gewerkt? God zal de man belonen die zo goed voor je is geweest!" Ruth vertelde: "De man bij wie ik heb gewerkt, heet Boaz."

20. Toen zei Naomi: "Ik dank de Heer dat Hij goed is voor ons en onze gestorven mannen! Boaz is familie van ons. Daarom is hij verantwoordelijk voor ons. Hij moet voor ons zorgen nu onze mannen niet meer leven."

21. En Ruth vertelde: "Hij heeft tegen me gezegd dat ik bij zijn knechten mag blijven werken totdat de hele oogst is binnengehaald."

22. Naomi zei: "Het is goed dat je bij hem gaat werken. Dan hoef je niet naar een andere akker te gaan waar de mensen misschien vervelend tegen je zijn."

23. Zo bleef ze bij Boaz korenhalmen rapen. Ze werkte daar totdat de hele oogst binnen was. En ze bleef bij haar schoonmoeder wonen.