BasisBijbel

Romeinen 9:7-17 BasisBijbel (BB)

7. En niet alle mensen die van Abraham afstammen, zijn kinderen van Abraham. In de Boeken staat: "Alleen de kinderen die uit je zoon Izaäk geboren worden, zullen zonen van jou worden genoemd."

8. Dat betekent dat niet alle mensen die van Abraham afstammen, ook vanzelf kinderen van God zijn. Maar alleen de mensen die nét zoveel als Abraham op Gods beloften vertrouwen, zijn kinderen van God. [ Zij zijn de beloofde zonen van Abraham. ]

9. Want Abraham vertrouwde op Gods belofte toen Hij zei: "Ongeveer om deze tijd zal Ik terugkomen en dan zal Sara een zoon [ (= Izaäk) ] hebben."

10. Ook Rebekka, de vrouw van onze voorvader Izaäk, kreeg een belofte van God.

11. en

12. Toen ze in verwachting was [ van een tweeling ], zei God tegen haar: "De oudste zal de jongste dienen." God had dat al besloten toen haar kinderen nog niet waren geboren. Geen van beiden had dus nog goede of slechte dingen gedaan. Daarmee liet God zien dat Hij de één uitkoos, en de ander niet. Niet omdat de één beter was dan de ander, maar alleen omdat God hem nu eenmaal uitkoos voor zijn plan.

13. Er staat in de Boeken: "Ik hield van Jakob, maar niet van Ezau."

14. Wat moeten we hier dan van denken? Dat God oneerlijk is? Helemaal niet!

15. Want Hij zei tegen Mozes: "Ik ben goed voor wie Ik wil, en Ik ben vriendelijk voor wie Ik wil."

16. Of God iemand ergens voor uitkiest, heeft dus niet te maken met of die persoon dat wil, of met hoe die persoon leeft. Maar het is gewoon Gods keus dat Hij goed voor hem wil zijn.

17. De Boeken zeggen [ bijvoorbeeld ] over de Farao: "Ik heb u koning gemaakt, om door u aan de hele wereld te laten zien hoe machtig Ik ben."