BasisBijbel

Romeinen 9:1-15 BasisBijbel (BB)

1. Ik hoor bij Christus. Daarom spreek ik de waarheid en lieg ik niet [ als ik het volgende zeg ]. Mijn geweten en de Heilige Geest laten mij weten dat ik het volgende werkelijk meen:

2. ik heb aldoor veel verdriet over mijn volk.

3. Ik zou zelf mijn leven met Christus wel willen opgeven, als dat de mensen van mijn eigen volk zou redden.

4. Want zij zijn Israëlieten. God heeft hén als zijn kinderen willen aannemen. Aan hén heeft Hij zijn hemelse macht en majesteit willen geven. Met hén heeft Hij verbonden gesloten. Aan hén heeft Hij de wet en de aanbidding in de tempel gegeven.

5. Voor hén zijn de beloften die Hij aan hun voorvaders heeft gedaan. En uit hén is Christus als mens geboren. Hij is de hoogste Koning en Hij is God. Hem zullen we voor eeuwig prijzen! Amen! Zo is het!

6. Heeft God Zich dan niet gehouden aan de belofte die Hij hun gedaan heeft? Dat is onmogelijk. [ Het zit zo: ] Niet alle mensen die van [ voorvader ] Israël afstammen zijn échte Israëlieten.

7. En niet alle mensen die van Abraham afstammen, zijn kinderen van Abraham. In de Boeken staat: "Alleen de kinderen die uit je zoon Izaäk geboren worden, zullen zonen van jou worden genoemd."

8. Dat betekent dat niet alle mensen die van Abraham afstammen, ook vanzelf kinderen van God zijn. Maar alleen de mensen die nét zoveel als Abraham op Gods beloften vertrouwen, zijn kinderen van God. [ Zij zijn de beloofde zonen van Abraham. ]

9. Want Abraham vertrouwde op Gods belofte toen Hij zei: "Ongeveer om deze tijd zal Ik terugkomen en dan zal Sara een zoon [ (= Izaäk) ] hebben."

10. Ook Rebekka, de vrouw van onze voorvader Izaäk, kreeg een belofte van God.

11. en

12. Toen ze in verwachting was [ van een tweeling ], zei God tegen haar: "De oudste zal de jongste dienen." God had dat al besloten toen haar kinderen nog niet waren geboren. Geen van beiden had dus nog goede of slechte dingen gedaan. Daarmee liet God zien dat Hij de één uitkoos, en de ander niet. Niet omdat de één beter was dan de ander, maar alleen omdat God hem nu eenmaal uitkoos voor zijn plan.

13. Er staat in de Boeken: "Ik hield van Jakob, maar niet van Ezau."

14. Wat moeten we hier dan van denken? Dat God oneerlijk is? Helemaal niet!

15. Want Hij zei tegen Mozes: "Ik ben goed voor wie Ik wil, en Ik ben vriendelijk voor wie Ik wil."