BasisBijbel

Richters 6:28-34 BasisBijbel (BB)

28. De volgende morgen zagen de mannen van de stad dat het altaar van Baäl was vernield. En de heilige paal die ernaast had gestaan, was omgehakt. Ook zagen ze dat er een stier was geofferd op het nieuwe altaar dat was neergezet.

29. Ze zeiden tegen elkaar: "Wie heeft dat gedaan?" Toen ze het gingen uitzoeken, ontdekten ze dat Gideon het had gedaan.

30. Toen zeiden de mannen van de stad tegen Joas: "Breng je zoon naar buiten! Hij moet sterven! Hij heeft het altaar van Baäl afgebroken en de heilige paal omgehakt die ernaast stond!"

31. Maar Joas zei tegen hen: "Willen jullie voor Baäl opkomen? Moeten jullie hem redden? Wie dat doet, wordt vandaag nog gedood. Als Baäl een god is, kan hij heus wel voor zichzelf opkomen nu iemand zijn altaar heeft afgebroken."

32. Vanaf die dag had Gideon de bijnaam 'Jerubbaäl.' Dat betekent: 'Laat Baäl het maar met hem uitvechten.' Zo werd hij genoemd omdat hij Baäls altaar had afgebroken.

33. In die tijd hadden de Midianieten, de Amalekieten en de stammen van het Oosten met elkaar een verbond gesloten. Ze waren met elkaar de Jordaan overgestoken en hadden hun tentenkamp opgezet in het dal van Jizreël.

34. Toen werd Gideon vol van de Geest van de Heer. Hij blies op de ramshoorn en riep alle mannen uit de familie van Abiëzer op om hem te volgen.