BasisBijbel

Richters 6:14-34 BasisBijbel (BB)

14. Toen zei de Heer tegen hem: "Ga erop af zoals je bent. Bevrijd Israël uit de macht van de Midianieten. Ik stuur je, dus je kan het."

15. Maar Gideon zei: "Heer, hoe zou ik Israël kunnen bevrijden? Mijn familie is de armste van de stam van Manasse! Bovendien ben ik de jongste van mijn familie!"

16. Maar de Heer zei tegen hem: "Ik ben met je. Daarom zul je de Midianieten kunnen verslaan alsof het maar één man was."

17. Toen zei Gideon tegen Hem: "Wilt U mij alstublieft een teken geven waardoor ik zeker weet dat U het bent die met mij spreekt?

18. Ik ga een geschenk voor U halen. Ga alstublieft niet weg voordat ik bij U terugkom." Hij antwoordde: "Ik zal blijven tot je terugkomt."

19. Gideon ging naar huis, maakte een geitje klaar en bakte ongegiste broden van 1 efa [ (22 liter) ] meel. Hij deed het vlees in een mand en de saus in een pot. En hij bracht het hem onder de eik en zette het voor hem neer.

20. De engel van God zei tegen hem: "Neem het vlees en de broden en leg ze op deze rots. Giet de saus er overheen." Dat deed hij.

21. Toen stak de engel van de Heer de staf uit die hij in zijn hand had. Met de punt raakte hij het vlees en de broden aan. Toen schoot er vuur uit de rots en verbrandde het vlees en de broden. Daarna verdween de engel.

22. Toen begreep Gideon dat het een engel van de Heer was geweest. En hij zei: "Wat vreselijk, Heer! Ik heb een engel van U gezien!"

23. Maar de Heer zei: "Je hoeft niet bang te zijn, je zal niet sterven."

24. Toen bouwde Gideon daar een altaar voor de Heer en noemde dat altaar: 'De Heer is vrede.' Het staat daar nu nog steeds in Ofra waar de familie van Abiëzer woont.

25. Die nacht zei de Heer tegen Gideon: "Je vader heeft twee stieren van zeven jaar oud. Neem één ervan mee naar het altaar dat je vader voor Baäl heeft gemaakt. Breek dat altaar af. Hak ook de heilige paal om die ernaast staat.

26. Bouw dan op het hoogste punt van deze stad een altaar voor Mij. Bouw het van op elkaar gestapelde stenen, zoals het hoort. Offer daarop de stier als brand-offer. Gebruik als brandhout het hout van de heilige paal die je hebt omgehakt."

27. Gideon vroeg tien van zijn knechten om hem te helpen. En hij deed wat de Heer gezegd had. Maar hij was bang voor zijn familie en voor de mannen van zijn stad. Daarom durfde hij het niet overdag te doen, maar deed hij het 's nachts.

28. De volgende morgen zagen de mannen van de stad dat het altaar van Baäl was vernield. En de heilige paal die ernaast had gestaan, was omgehakt. Ook zagen ze dat er een stier was geofferd op het nieuwe altaar dat was neergezet.

29. Ze zeiden tegen elkaar: "Wie heeft dat gedaan?" Toen ze het gingen uitzoeken, ontdekten ze dat Gideon het had gedaan.

30. Toen zeiden de mannen van de stad tegen Joas: "Breng je zoon naar buiten! Hij moet sterven! Hij heeft het altaar van Baäl afgebroken en de heilige paal omgehakt die ernaast stond!"

31. Maar Joas zei tegen hen: "Willen jullie voor Baäl opkomen? Moeten jullie hem redden? Wie dat doet, wordt vandaag nog gedood. Als Baäl een god is, kan hij heus wel voor zichzelf opkomen nu iemand zijn altaar heeft afgebroken."

32. Vanaf die dag had Gideon de bijnaam 'Jerubbaäl.' Dat betekent: 'Laat Baäl het maar met hem uitvechten.' Zo werd hij genoemd omdat hij Baäls altaar had afgebroken.

33. In die tijd hadden de Midianieten, de Amalekieten en de stammen van het Oosten met elkaar een verbond gesloten. Ze waren met elkaar de Jordaan overgestoken en hadden hun tentenkamp opgezet in het dal van Jizreël.

34. Toen werd Gideon vol van de Geest van de Heer. Hij blies op de ramshoorn en riep alle mannen uit de familie van Abiëzer op om hem te volgen.