40. U heeft uw verbond met hem verbroken,U heeft zijn kroon tegen de grond gegooid.
41. U heeft de stadsmuren afgebroken,de burchten tot een puinhoop gemaakt.
42. Iedereen die langskwam heeft hem beroofd.De buurvolken lachen hem uit.
43. U heeft zijn vijanden machtig gemaakt.Ze zijn blij dat ze sterker zijn dan hij.
44. U heeft hem niet geholpen in de strijd.Daardoor kon hij niet overwinnen.
45. Zijn macht en zijn rijkdom heeft U van hem afgenomen.U heeft een einde gemaakt aan zijn heerschappij.