39. Toch bent U boos gewordenop de man die U tot koning heeft gezalfd.Toch heeft U hem verlaten.
40. U heeft uw verbond met hem verbroken,U heeft zijn kroon tegen de grond gegooid.
41. U heeft de stadsmuren afgebroken,de burchten tot een puinhoop gemaakt.
42. Iedereen die langskwam heeft hem beroofd.De buurvolken lachen hem uit.
43. U heeft zijn vijanden machtig gemaakt.Ze zijn blij dat ze sterker zijn dan hij.
44. U heeft hem niet geholpen in de strijd.Daardoor kon hij niet overwinnen.
45. Zijn macht en zijn rijkdom heeft U van hem afgenomen.U heeft een einde gemaakt aan zijn heerschappij.
46. U heeft zijn leven verkort.U heeft ervoor gezorgd dat hij voor schut kwam te staan.
47. Hoelang zal dit nog duren, Heer?Zult U mij voor altijd verlaten?Hoelang zult U nog boos op mij blijven?
48. Denk er alstublieft aan hoe kort een mens maar leeft.Als U zo boos op iemand blijft, heeft hij voor niets geleefd!
49. Is er ook maar één mens die niet zal sterven,die zijn leven kan redden van de dood?
50. U heeft aan David gezworen dat U voor altijd goed voor hem zou zijn.Heeft U uw belofte dan nu verbroken?
51. Zie toch hoe we voor schut staan.De spot van de andere volken draag ik alle dagen in mijn binnenste mee!