6. Met úw hulp overwinnen we onze vijanden.Met úw hulp slaan we hen neer.
7. Want ik vertrouw niet op mijn boog.Mijn zwaard kan mij niet redden.
8. Ú redt ons van onze vijanden.Ú zorgt ervoor dat de mensen die ons hatenvoor schut komen te staan.
9. We prijzen U de hele dag.Voor altijd zijn wij blij met U.
10. Toch heeft U ons nu niet willen helpen.We staan voor schut.Want U heeft ons leger niet aangevoerd.
11. We hebben voor onze vijanden moeten vluchten.Ze hebben ons geplunderd.Ze namen mee wat ze maar wilden.
12. U heeft ons verhandeld als schapen die geslacht gaan worden.U heeft ons verspreid onder andere volken.