6. In het begin was de aarde bedekt met water.Het kwam tot boven de bergen.
7. Maar toen U het bestrafte, vluchtte het water.Het vluchtte voor uw donderende stem.
8. Bergen kwamen omhoog, dalen zonken omlaag.Het water stroomde naar de plaats die U het had gewezen.
9. U gaf het water grenzen waar het niet voorbij mag gaan.Het zal de aarde nooit meer bedekken.
10. U leidt het water van de bronnen naar de dalen.Het slingert zich tussen de bergen door.
11. De dieren komen er drinken.De wilde ezels gaan daarheen als ze dorst hebben.