13. Vanuit uw hemelse paleis laat U regen vallen op de bergen.Alles op aarde groeit en bloeit dankzij U.
14. U laat gras groeien voor het vee en planten voor de mensen.Zo leven de mensen van wat er op aarde groeit.
15. Ze hebben wijn om hen vrolijk te maken,olijf-olie om zich mee te verzorgen,brood om sterk en gezond te blijven.
16. De bomen op de Libanon, door U geplant,hebben water in overvloed.
17. De vogels bouwen er hun nesten.De ooievaars wonen in de cipressen.
18. In de hoge bergen wonen de steenbokken.Tussen de rotsen schuilen de klipdassen.
19. U heeft de maan gezegd wanneer hij moet opkomen.De zon weet precies wanneer ze moet ondergaan.
20. Als U de duisternis stuurt, wordt het nacht.Dan komen de wilde dieren tevoorschijn.
21. De leeuwen vragen U om eten.Brullend gaan ze op jacht.
22. Als de zon opkomt, verbergen zij zich weer.Ze kruipen in hun holen.