Openbaring

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22

BasisBijbel

Openbaring 21 BasisBijbel (BB)

De nieuwe hemel en de nieuwe aarde

1. En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde bestonden niet meer. En de zee was er niet meer.

2. En ik (Johannes) zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze zag er uit als een bruid die zich voor haar bruidegom heeft mooi gemaakt.

3. Vanuit de hemel hoorde ik een stem luid zeggen: "Dit is de plaats waar God voortaan bij de mensen zal wonen. Zij zullen zijn volk zijn en God Zelf zal bij hen zijn. Hij zal hun God zijn.

4. Hij zal alle tranen van hun ogen afvegen. En de dood zal er niet meer zijn. Niemand zal nog verdrietig zijn, treuren of pijn hebben. Want de eerste dingen zijn voorbij."

5. En Hij die op de troon zit, zei: "Ik maak alles nieuw!" Tegen mij zei Hij: "Schrijf dit op. Want mijn woorden zijn waar. Ik zal doen wat Ik heb gezegd."

6. Verder zei Hij: "Het is voorbij! IK BEN de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde. De mensen die dorst hebben, zal Ik te drinken geven uit de bron van het water dat leven geeft. Ze hoeven er niets voor te betalen.

7. Iedereen die volhoudt tot het einde zal zijn hele erfenis krijgen. Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn zoon zijn.

8. Maar het loon voor de lafaards, ongelovigen, slechte mensen, moordenaars, mensen die allerlei verkeerde dingen op het gebied van seks doen, tovenaars, mensen die afgoden aanbidden en alle leugenaars, is: de zee van brandende zwavel." Dat is de tweede dood.

Het nieuwe Jeruzalem

9. Eén van de zeven engelen die de zeven schalen met de zeven laatste rampen hadden, kwam naar mij toe. Hij zei tegen mij: "Kom, dan zal ik je de bruid laten zien, de vrouw van het Lam."

10. Hij nam mijn geest mee naar de top van een grote, hoge berg. En hij liet mij de grote, heilige stad Jeruzalem zien die uit de hemel neerdaalde, bij God vandaan.

11. De stad had dezelfde stralende macht en majesteit als God. Ze was zo mooi als een prachtige edelsteen, een [ rode ] jaspis, schitterend als kristal.

12. Rond de stad was een grote, hoge muur met twaalf poorten. Bij elke poort stond een engel. Op de poorten stonden de namen van de twaalf stammen van het volk Israël.

13. Aan de oostkant waren drie poorten, aan de noordkant waren drie poorten, aan de zuidkant waren drie poorten en aan de westkant waren drie poorten.

14. En de muur van de stad had twaalf lagen stenen als fundament. Op elk van die lagen stond één van de namen van de twaalf boodschappers van het Lam.

15. De engel die met mij sprak, had een gouden meetstok bij zich. Daarmee ging hij de stad, de poorten en de muur opmeten.

16. De stad was vierkant, net zo lang als breed: 12000 stadiën [ (2200 km) ] was de stad. De lengte, de breedte en de hoogte van de stad waren hetzelfde.

17. De dikte van de muur was 144 el [ (70 m) ]. (De engel gebruikte menselijke maten.)

18. De muur was van jaspis . De stad zelf was van zuiver goud, zó zuiver dat het doorzichtig was als glas.

19. De fundamenten van de muur van de stad waren met allerlei soorten edelstenen versierd. Het onderste fundament was [ versierd met ] jaspis, het tweede [ met ] saffier, het derde [ met ] chalcedon, het vierde [ met ] smaragd,

20. het vijfde [ met ] sardonyx, het zesde [ met ] sardius, het zevende [ met ] chrysoliet, het achtste [ met ] beril, het negende [ met ] topaas, het tiende [ met ] chrysopraas, het elfde [ met ] hyacinth, het twaalfde [ met ] amethist.

21. De twaalf poorten waren twaalf parels: elke poort was gemaakt van één parel. De straat van de stad was van zuiver goud, zo helder als glas.

22. Ik zag geen tempel in de stad. Want de Almachtige Heer God en het Lam zijn Zelf de tempel.

23. En de stad heeft geen zon of maan nodig. Want het licht van de stralende macht en majesteit van God verlicht de stad, en het Lam is de Lamp van de stad.

24. De volken die gered zijn, zullen in dat licht leven. En de koningen van de aarde zullen hun rijkdommen naar de stad brengen.

25. De poorten zullen nooit gesloten worden, want er is geen nacht meer.

26. En de rijkdommen en schatten van de volken zullen naar de stad worden gebracht.

27. Niets onreins of slechts zal in de stad binnen komen. Niemand die misdadige dingen doet of liegt, zal er binnen komen. Alleen de mensen die staan opgeschreven in het Boek van het Leven van het Lam mogen naar binnen. (lees verder)