BasisBijbel

Numeri 13:1-16 BasisBijbel (BB)

1. De Heer zei tegen Mozes:

2. "Stuur verkenners Kanaän in. Ze moeten het land verkennen dat Ik aan de Israëlieten zal geven. Stuur van elke stam één man. Elke man moet een leider van zijn stam zijn."

3. Toen stuurde Mozes verkenners op pad vanuit de Paran-woestijn, zoals de Heer bevolen had. Ze behoorden allemaal tot de leiders van hun stam.

4. Het waren:Sammua, de zoon van Zakkur, van de stam van Ruben.

5. Safat, de zoon van Hori, van de stam van Simeon.

6. Kaleb, de zoon van Jefunne, van de stam van Juda.

7. Jigeal, de zoon van Jozef, van de stam van Issaschar.

8. Hosea, de zoon van Nun, van de stam van Efraïm.

9. Palti, de zoon van Rafu, van de stam van Benjamin.

10. Gaddiël, de zoon van Sodi, van de stam van Zebulon.

11. Gaddi, de zoon van Susi, van de stam van Manasse van de stam van Jozef.

12. Ammiël, de zoon van Gemalli, van de stam van Dan.

13. Setur, de zoon van Michaël, van de stam van Aser.

14. Nabi, de zoon van Wofsi, van de stam van Naftali.

15. Guël, de zoon van Machi, van de stam van Gad.

16. Dit zijn de mannen die Mozes er op uit stuurde om het land te verkennen. En Mozes gaf Hosea [ (= 'helper') ], de zoon van Nun, een andere naam: Jozua [ (= 'de Heer helpt') ].