Numeri

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36

BasisBijbel

Numeri 34 BasisBijbel (BB)

De grenzen van Kanaän

1. De Heer zei tegen Mozes:

2. "Zeg tegen de Israëlieten: Als jullie in Kanaän komen, zal dat land van jullie zijn. Dit zullen de grenzen zijn:

3. De zuidgrens zal lopen vanaf de Zin-woestijn, langs Edom, tot aan de zuidpunt van de Zoutzee in het oosten.

4. Dan zal de grens ombuigen van het zuiden omhoog naar de Akrabbim-pas en verder lopen tot Zin. De grens zal langs de zuidkant van Kades-Barnea verder lopen naar Hazar-Addar en Azmon.

5. Daar zal de grens ombuigen naar de Beek van Egypte en eindigen bij de Grote Zee .

6. De Grote Zee en de kust zullen de westgrens zijn.

7. En dit zal de noordgrens zijn: vanaf de Grote Zee loopt de grens naar de berg Hor.

8. Vanaf Hor naar de weg naar Hamat en dan verder naar Zedad.

9. Vandaar naar Zifron en tot aan Hazar-Enan. Dit zal de noordgrens zijn.

10. In het oosten loopt de grens van Hazar-Enan naar Sefam.

11. Van Sefam naar het zuiden, naar Ribla, ten oosten van Aïn. Daar zal de grens verder naar het zuiden lopen langs de oostkant van de zee Kinnéret.

12. Daar zal de grens verder naar het zuiden gaan langs de Jordaan en eindigen bij de Zoutzee. Dit zullen de grenzen van jullie land zijn."

13. En Mozes beval de Israëlieten: "Dit is het land dat jullie onder elkaar moeten verdelen door er om te loten. Dit is het land dat de Heer aan 9½ stam geeft.

14. Want de stammen van Ruben en Gad en de helft van de stam van Manasse hebben hun eigen gebied al gekregen.

15. Hun eigen gebied is aan de oostkant van de Jordaan, tegenover Jericho."

De namen van de leiders van de stammen

16. En de Heer zei tegen Mozes:

17. "Dit zijn de namen van de mannen die het land onder jullie moeten verloten: [ ten eerste ] de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun.

18. Verder moet uit elke stam één leider loten over het stuk grond dat ze zullen bezitten.

19. Dit zijn de namen van die mannen:van de stam van Juda: Kaleb, de zoon van Jefunne.

20. Van de stam van Simeon: Semuël, de zoon van Ammihud.

21. Van de stam van Benjamin: Elidad, de zoon van Kislon.

22. Van de stam van Dan een leider: Bukki, de zoon van Jogli.

23. Van de zonen van Jozef, van de stam van Manasse een leider: Hanniël, de zoon van Efod.

24. Van [ de zonen van Jozef, van ] de stam van Efraïm een leider: Kemuël, de zoon van Siftan.

25. Van de stam van Zebulon een leider: Elizafan, de zoon van Parnach.

26. Van de stam van Issaschar een leider: Paltiël, de zoon van Azzan.

27. Van de stam van Aser een leider: Achihud, de zoon van Selomi.

28. Van de stam van Naftali een leider: Pedaël, de zoon van Ammihud.

29. Dit zijn de mannen aan wie de Heer het bevel gegeven heeft om Kanaän te verloten onder de Israëlieten.