Numeri

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36

BasisBijbel

Numeri 32 BasisBijbel (BB)

Het eigen gebied voor de stammen van Ruben en Gad en voor de halve stam Manasse

1. De stam van Ruben had veel vee, en de stam van Gad had zelfs heel veel vee. En ze zagen dat de streek van Jaëzer en de streek van Gilead heel geschikt waren voor vee.

2. Daarom gingen ze naar Mozes. Ze zeiden tegen hem, de priester Eleazar en de leiders van het volk:

3. en

4. "De Heer heeft dit land voor Israël veroverd, met de steden Atarot, Dibon, Jaëzer, Nimra, Hesbon, Eleale, Schebam, Nebo en Behon. We hebben gezien dat dit land heel geschikt is voor vee. En wij hebben veel vee.

5. Mogen wij het alstublieft hebben? We willen liever hier wonen dan aan de overkant van de Jordaan."

6. Maar Mozes antwoordde: "Willen jullie dan hier blijven, terwijl de anderen oorlog moeten voeren?

7. Zo zullen jullie hen ontmoedigen! Dan willen ze straks niet oversteken naar het land dat de Heer hun heeft gegeven!

8. Dan doen jullie hetzelfde als jullie voorvaders toen we in Kades-Barnea waren. Zij moesten voor mij het land verkennen.

9. Ze kwamen tot het Eskol-dal en bekeken het land. Toen ze terugkwamen, ontmoedigden ze de Israëlieten. Daardoor wilden zij het land niet binnengaan dat de Heer hun had gegeven.

10. De Heer werd vreselijk boos en Hij zwoer:

11. 'Luister goed: de mannen die uit Egypte vertrokken zijn, alle mannen van 20 jaar en ouder, zullen niet in het land komen dat Ik aan Abraham, Izaäk en Jakob heb beloofd . Want ze hebben Mij niet willen vertrouwen.

12. Behalve Kaleb en Jozua. Alleen zij hebben helemaal op Mij vertrouwd.'

13. Daarom liet Hij hen 40 jaar lang in de woestijn rondtrekken. Totdat alle mensen die Hem ongehoorzaam waren geweest, gestorven waren.

14. En nu doen jullie precies hetzelfde als zij. Door jullie ongehoorzaamheid zal de Heer nog bozer worden op Israël!

15. Als jullie Hem niet langer vertrouwen, zal Hij het volk nog langer in de woestijn laten rondtrekken. Jullie plan zal een ramp worden voor het hele volk."

16. Maar ze zeiden tegen hem: "We zullen hier stallen bouwen voor het vee, en steden voor onze gezinnen.

17. Maar daarna zullen we ons klaarmaken voor de strijd. We zullen vooraan in het leger van de Israëlieten strijden. Totdat we hen op hun plaats hebben gebracht. Intussen zullen onze gezinnen in de ommuurde steden wonen. Daar zijn ze veilig tegen aanvallen van de bewoners van het land.

18. We zullen pas naar huis teruggaan als alle Israëlieten hun eigen gebied hebben veroverd.

19. Maar wij hoeven geen eigen gebied aan de overkant van de Jordaan. We willen liever het land hier aan de oostkant van de Jordaan hebben."

20. Toen zei Mozes: "Als jullie het zó doen, is het goed. Laat de Heer zien dat jullie je klaarmaken voor de strijd.

21. Daarna moeten jullie de Jordaan oversteken. Daar moeten jullie blijven totdat de Heer al zijn vijanden uit het land heeft weggejaagd,

22. en alle volken die er wonen vernietigd zijn. Daarna mogen jullie teruggaan. Alleen zó hebben jullie je plicht gedaan tegenover de Heer en tegenover Israël. Dan zullen jullie dit land hier mogen hebben.

23. Maar als jullie dat niet doen, zijn jullie ongehoorzaam aan de Heer. En jullie zullen merken dat jullie ongehoorzaamheid gevolgen zal hebben.

24. Bouw dus steden voor jullie gezinnen en stallen voor jullie vee en doe wat jullie beloofd hebben."

25. De stammen van Gad en Ruben antwoordden Mozes: "Dat zullen we doen.

26. Onze kinderen, vrouwen, spullen en vee zullen hier blijven, in de steden van Gilead.

27. Maar wij zullen ons klaarmaken voor de strijd. Wij zullen met de Heer oversteken om het land te veroveren, zoals u gezegd heeft."

28. Toen zei Mozes tegen de priester Eleazar, Jozua en alle leiders van de stammen van de Israëlieten:

29. "Jullie moeten de stammen van Gad en van Ruben het land Gilead als eigen gebied geven. Maar alleen als ze met jullie de Jordaan oversteken en jullie helpen om samen met de Heer het land voor jullie te veroveren.

30. Als ze níet met jullie oversteken, moeten ze bij jullie in Kanaän gaan wonen."

31. Toen antwoordden de stammen van Gad en Ruben: "We zullen doen wat de Heer ons gezegd heeft.

32. Wijzelf zullen goed bewapend oversteken naar Kanaän. Maar ons eigen gebied zal aan deze kant van de Jordaan zijn."

33. Zo gaf Mozes dat gebied aan de stammen van Gad en Ruben en de halve stam van Manasse, de zoon van Jozef. Het was het land van koning Sihon en de Amorieten, en het land Bazan van koning Og met alle steden in die gebieden.

34. De stam van Gad herbouwde Dibon, Atarot, Aroër,

35. Atrot-Sofan, Jaëzer, Jogbeha,

36. Bet-Nimra en Bet-Haran. Ook de stallen herbouwden ze.

37. De stam van Ruben herbouwde Hesbon, Eleale, Kirjataïm, Nebo, Baäl-Meon en Sibma.

38. Ze gaven nieuwe namen aan de steden die ze herbouwden.

39. De familie van Machir, een zoon van Manasse, veroverde Gilead. Ze joegen de Amorieten weg die er woonden.

40. Daarom gaf Mozes Gilead aan de familie van Machir. Ze gingen er wonen.

41. De familie van Jaïr, een [ andere ] zoon van Manasse, veroverde de dorpen van de Amorieten en noemde die 'de Dorpen van Jaïr.'

42. En Noba veroverde Kenat en de dorpen die daarbij hoorden. Hij noemde de stad naar zichzelf: Noba.