Numeri

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36

BasisBijbel

Numeri 21 BasisBijbel (BB)

De koperen slang

1. Harad, de koning van de Kanaänieten die in het Zuiderland woonden, hoorde dat Israël langs de Verspiedersweg kwam. Hij viel Israël aan en nam een aantal mensen gevangen mee.

2. Toen deed het volk Israël een belofte aan de Heer: "Als U dit volk helemaal in onze macht geeft, zullen we al hun steden verwoesten."

3. De Heer luisterde naar hen en gaf hun de overwinning over de Kanaänieten. Ze doodden hen en verwoestten hun steden. Daarom noemde Mozes die plaats Horma [ (= 'vernietiging') ].

4. Ze vertrokken van de berg Hor in de richting van de Rietzee. Want zo wilden ze om het land Edom heen trekken. Maar het volk werd onderweg ongeduldig.

5. Ze mopperden en klaagden tegen God en tegen Mozes: "Waarom hebben jullie ons uit Egypte meegenomen? Om ons dood te laten gaan in de woestijn? Want er is hier geen brood en geen water. En dat flauwe spul [ (het manna) ] komt ons de neus uit."

6. Toen stuurde de Heer giftige slangen op hen af, die hen beten. Heel veel mensen stierven.

7. Toen ging het volk naar Mozes en zei: "We hebben verkeerd gedaan, want we hebben tegen de Heer en tegen jou gemopperd. Vraag alsjeblieft aan de Heer dat Hij ervoor zorgt dat de slangen weggaan!" Toen bad Mozes voor het volk.

8. En de Heer zei tegen Mozes: "Maak een gifslang [ van koper ] en zet die op een paal. Iedereen die gebeten is, moet naar die slang kijken. Dan zal hij blijven leven."

9. Toen maakte Mozes een koperen slang en zette die op een paal. Als iemand was gebeten en naar de koperen slang keek, bleef hij in leven.

De bron bij Beër

10. Daarna vertrokken de Israëlieten naar Obot. Daar zetten ze hun tenten op.

11. Van Obot trokken ze naar de heuvels van Abarim. Die liggen in de woestijn die aan de oostkant van Moab ligt.

12. Vandaar gingen ze naar de Zered-beek.

13. Van de Zered trokken ze naar de overkant van de Arnon. De Arnon stroomt in de woestijn en komt uit het gebied van de Amorieten. Want de Arnon is de grens tussen Moab en de Amorieten.

14. (Daarom wordt er gezegd in het Boek van de Oorlogen van de Heer: 'Waheb in Sufa, en de dalen van de Arnon,

15. en op de hellingen van de beken die stromen naar de plaats Ar en tot aan de grens van Moab komen.')

16. Vandaar gingen ze naar Beër. Daar bij Beër is de bron waarvan de Heer tegen Mozes zei: "Laat het volk bij elkaar komen, dan zal Ik ze water geven."

17. Daar maakte het volk dit lied: 'Borrel op, bron!Zing om de beurt van de bron,

18. de bron die door koningen is gegraven,die door de leiders van het volk is geboord met een koningsstaf,met een heersersstaf.'

Koning Sihon van de Amorieten

19. Van de woestijn trokken ze naar Mattana. Van Mattana naar Nahaliël.

20. Van Nahaliël naar Bamot. Van Bamot naar het dal dat in de vlakte van Moab ligt, bij de berg van de Pisga, vanwaar je uitkijkt over de Wildernis.

21. Daar stuurde Israël boodschappers naar koning Sihon van de Amorieten. Ze moesten hem vragen:

22. "Mogen we door uw land trekken? We zullen op de weg blijven. We zullen niet dwars door akkers en wijngaarden gaan. We zullen geen bronwater drinken. We zullen over de grote weg gaan, totdat we uw land doorgetrokken zijn."

23. Maar Sihon wilde niet dat Israël door zijn land zou trekken. Hij riep zijn hele leger bij elkaar en ging Israël tegemoet in de woestijn. Bij Jaza viel hij Israël aan.

24. Maar Israël versloeg hem en veroverde zijn land vanaf de Arnon tot aan de Jabbok, de grens met [ het land van ] de Ammonieten. Want de grens van de Ammonieten werd goed verdedigd.

25. Israël veroverde alle steden van de Amorieten en ging er wonen: in Hesbon en alle andere plaatsen.

26. Hesbon was de stad waar koning Sihon woonde. Sihon had tegen de vorige koning van Moab gestreden en het hele land van Moab veroverd, tot aan de Arnon.

27. Daarom hebben de mensen die spreuken schrijven het volgende lied gemaakt: 'Kom naar Hesbon!Versterk en herbouw de stad van Sihon!

28. Want uit Hesbon trok Sihons leger open verspreidde zich als een vuur over Moab.Het vernietigde de stad Ar-Moaben de leiders die heersten over de bergen van de Arnon.

29. Pas maar op, Moab!Je bent verloren, volk van [ de god ] Kamos!Jullie mannen sloegen op de vlucht voor Sihon.En Kamos liet hen door Sihon gevangen nemen.De vrouwen uit zijn land liet hij gevangen meenemen als buit.

30. Maar nu hebben we hen verslagen!Hesbon is verwoest, samen met Dibon.We hebben het land vanaf Nofat tot aan Medeba verwoest.'

31. Zo ging Israël in het land van de Amorieten wonen.

32. Daarna liet Mozes Jaëzer verkennen. Ze veroverden Jaëzer en de dorpen die daarbij hoorden. Ze verjoegen de Amorieten die daar woonden.

Koning Og van Bazan

33. Daarna trokken ze in de richting van Bazan. Og, de koning van Bazan, trok hun met zijn hele leger tegemoet. Want hij wilde hen bij Edreï aanvallen.

34. Maar de Heer zei tegen Mozes: "Wees niet bang voor hem. Want Ik geef hem en zijn hele volk en zijn land in jullie macht. Jullie zullen met hem hetzelfde doen als met koning Sihon van de Amorieten die in Hesbon woonde."

35. Zo versloegen ze hem, zijn zonen en zijn hele volk. Niemand ontkwam. Zo veroverden ze zijn land.