Numeri

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36

BasisBijbel

Numeri 10 BasisBijbel (BB)

De trompetten

1. De Heer zei tegen Mozes:

2. "Maak twee zilveren trompetten, van massief zilver. Met die trompetten moet je de mensen bij elkaar roepen. Ook moet daarmee het sein geblazen worden als het volk moet vertrekken.

3. Als er op allebei de trompetten wordt geblazen, moet het hele volk zich bij jou verzamelen bij de ingang van de tent van ontmoeting.

4. Als er op één trompet wordt geblazen, moeten [ alleen ] de leiders van het volk Israël, de aanvoerders van het leger, zich bij jou verzamelen.

5. Als het signaal voor vertrek wordt geblazen, moeten de stammen die aan de oostkant [ van de tent van ontmoeting ] hun tenten hebben neergezet, hun tenten afbreken en vertrekken.

6. Als voor de tweede keer het signaal wordt geblazen, moeten de stammen die aan de zuidkant hun tenten hebben neergezet, hun tenten afbreken. Dus als het tentenkamp moet worden afgebroken, moet er een signaal geblazen worden.

7. Maar om het volk bij elkaar te roepen, moet er alleen één lange toon op de trompet worden geblazen, en geen signaal.

8. De zonen van Aäron, de priesters, moeten op de trompetten blazen. Dit is een eeuwige wet.

9. En als vijanden jullie land aanvallen, moeten jullie een signaal op de trompetten blazen. Daardoor zal Ik, jullie Heer God, aan jullie denken en zal Ik jullie redden van de vijand.

10. Blaas ook op de feestdagen en op de eerste dag van elke maand op de trompet, bij de brand-offers en dank-offers. Zo zal Ik aan jullie denken. Ik ben jullie Heer God."

Het volk vertrekt uit de Sinaï-woestijn

11. Op de 20ste dag van de tweede maand van het tweede jaar steeg de wolk op van boven de tent van ontmoeting.

12. Toen vertrokken de Israëlieten uit de Sinaï-woestijn, op de manier die God had aangegeven. De wolk bleef stilstaan in de Paran-woestijn.

13. Dat was de eerste keer dat ze op het bevel van de Heer verder trokken, onder leiding van Mozes.

14. De stammen die bij de vlag van de stam van Juda stonden, gingen voorop. Aan het hoofd van de stam van Juda stond Nahesson, de zoon van Amminadab.

15. Aan het hoofd van de stam van Issaschar stond Netaneël, de zoon van Zuar.

16. Aan het hoofd van de stam van Zebulon stond Eliab, de zoon van Helon.

17. Daarna vertrokken de Gersonieten en de Merarieten. Zij droegen de tent van ontmoeting, die afgebroken was.

18. Daarna vertrokken de stammen die bij de vlag van de stam van Ruben stonden. Aan het hoofd van de stam van Ruben stond Elizur, de zoon van Sedeür.

19. Aan het hoofd van de stam van Simeon stond Selumiël, de zoon van Zurisaddai.

20. Aan het hoofd van de stam van Gad stond Eljasaf, de zoon van Rehuël.

21. Daarna vertrokken de Kehatieten, die de heilige voorwerpen moesten dragen. De tent van ontmoeting werd opgezet voordat zij kwamen.

22. Daarna vertrokken de stammen die bij de vlag van de stam van Efraïm stonden. Aan het hoofd van de stam van Efraïm stond Elisama, de zoon van Ammihud.

23. Aan het hoofd van de stam van Manasse stond Gamaliël, de zoon van Pedazur.

24. Aan het hoofd van de stam van Benjamin stond Abidan, de zoon van Gideoni.

25. Als laatste vertrokken de stammen die bij de vlag van de stam van Dan stonden. Aan het hoofd van de stam van Dan stond Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai.

26. Aan het hoofd van de stam van Aser stond Pagiël, de zoon van Ochran.

27. Aan het hoofd van de stam van Naftali stond Ahira, de zoon van Enan.

28. Dat was de volgorde waarin de Israëlieten optrokken als ze verder reisden.

29. Toen zei Mozes tegen Hobab, de broer van zijn vrouw, de zoon van zijn schoonvader Rehuël uit Midian: "We trekken naar de plaats die de Heer aan ons beloofd heeft. Ga met ons mee, dan zul je het goed hebben. Want de Heer heeft aan Israël goede dingen beloofd."

30. Maar hij antwoordde: "Nee, ik wil naar mijn eigen land en familie teruggaan."

31. Toen zei Mozes: "Laat ons nu niet in de steek. Jij weet goed hoe we in de woestijn een tentenkamp moeten opzetten. Jij kan onze gids zijn.

32. Ga toch met ons mee! Dan zul je het net zo goed krijgen als wij, als we straks alle goede dingen gekregen hebben die de Heer ons heeft beloofd."

33. Zo vertrokken ze van de berg Sinaï. Ze reisden drie dagen verder. Die drie dagen liepen de Levieten met de kist van het verbond van God voor hen uit om te zien welke plaats de Heer zou aanwijzen om het tentenkamp weer op te zetten.

34. Tijdens de reis was de wolk van de Heer overdag boven hen.

35. Als de kist van het verbond klaar stond om te vertrekken, zei Mozes: "Sta op, Heer, zodat uw vijanden verjaagd worden en voor U vluchten!"

36. En als de kist stilhield, zei hij: "Kom terug, Heer, bij het ontelbaar grote volk van Israël!"