BasisBijbel

Matteüs 10:1-12 BasisBijbel (BB)

1. Daarna riep Jezus zijn twaalf leerlingen bij Zich. Hij gaf hun de macht om duivelse geesten uit de mensen weg te jagen en om alle ziekten en kwalen te genezen.

2. Dit zijn de namen van die twaalf leerlingen, die Hij ook apostelen noemde: allereerst Simon, die ook Petrus wordt genoemd, en zijn broer Andreas. Jakobus de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes.

3. Verder Filippus, Bartolomeüs [ (= Natanaël) ], Tomas en de belasting-ontvanger Matteüs. Verder Jakobus de zoon van Alfeüs, en Lebbeüs die ook Taddeüs wordt genoemd.

4. Verder Simon de Zeloot en Judas Iskariot, die Hem later heeft verraden.

5. Dit zijn de twaalf leerlingen die Jezus op pad stuurde. Hij beval hun: "Ga niet naar niet-Joodse mensen.

6. Ga ook niet naar de steden in Samaria . Ga alleen naar de verdwaalde schapen van het volk Israël.

7. Vertel overal dat het Koninkrijk van God eraan komt.

8. Genees de zieken, maak doden weer levend, verjaag duivelse geesten. Jullie hebben niets voor deze macht hoeven betalen. Vraag er dus ook nooit een beloning voor.

9. Neem geen geld mee.

10. Ook geen reistas voor onderweg. Neem geen extra hemd, extra sandalen of een staf mee. Want een arbeider wordt altijd beloond voor zijn werk. [ Je zal krijgen wat je nodig hebt. ]

11. Als je een stad of een dorp binnenkomt, bekijk dan wie het daar waard is dat je bij hem logeert. Blijf bij hem tot je weer [ uit die stad ] vertrekt.

12. Als je zijn huis binnengaat, wens de mensen die er wonen dan vrede toe.