BasisBijbel

Markus 9:1-18 BasisBijbel (BB)

1. En Hij zei tegen hen: "Luister goed! Ik zeg jullie dat een paar van jullie niet zullen sterven voordat ze hebben gezien dat het Koninkrijk van God met kracht is gekomen."

2. Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes mee een hoge berg op. Alleen zij drieën waren bij Hem.

3. En ze zagen Jezus plotseling veranderen en zijn kleren werden schitterend wit. Zo wit als niemand op aarde ze zou kunnen maken.

4. En ze zagen Elia en Mozes met Jezus spreken.

5. Petrus zei tegen Jezus: "Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten neerzetten: één voor U, één voor Mozes en één voor Elia."

6. Want hij wist niet wat hij moest zeggen, want ze waren erg bang.

7. Toen kwam er een wolk om hen heen. En een stem zei vanuit de wolk: "Dit is mijn Zoon, van wie Ik heel veel houd. Luister naar Hem."

8. Maar toen ze rondkeken, zagen ze alleen Jezus nog maar. Verder was er niemand meer.

9. Toen ze de berg weer afdaalden, zei Jezus streng dat ze aan niemand mochten vertellen wat ze hadden gezien. Ze mochten er pas met andere mensen over praten als de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan.

10. Ze dachten hierover na. En ze hadden het er met elkaar over wat dat betekende: uit de dood opstaan.

11. En ze vroegen aan Jezus: "Waarom zeggen de wetgeleerden dat eerst Elia moet komen?"

12. Hij antwoordde: "Ja, Elia zal eerst komen en alle dingen weer goed maken. Maar er staat ook in de Boeken over de Mensenzoon dat Hij veel moet lijden en dat de mensen niets met Hem te maken zullen willen hebben.

13. Maar Ik zeg jullie dat Elia al gekomen is. En ze hebben met hem gedaan wat ze wilden. Dat staat ook over hem in de Boeken."

14. Toen kwamen ze bij de andere leerlingen terug. Ze zagen dat er een grote groep mensen om hen heen stond. Een aantal wetgeleerden was met hen ruzie aan het maken.

15. Zodra de mensen Jezus zagen, waren ze erg verbaasd. Ze liepen naar Hem toe om Hem te begroeten.

16. Jezus vroeg: "Waar hebben jullie ruzie over?"

17. Een man uit de groep antwoordde Hem: "Meester, ik kwam mijn zoon naar U toe brengen. Er zit een geest in hem die maakt dat hij niet kan praten.

18. En als de geest hem aanvalt, gooit hij de jongen op de grond. Dan gaat mijn zoon stuiptrekken. Hij krijgt schuim op zijn mond, knarst met zijn tanden en wordt helemaal stijf. Ik heb aan uw leerlingen gevraagd om de geest uit hem weg te jagen. Maar ze konden het niet."