BasisBijbel

Markus 3:4-17 BasisBijbel (BB)

4. Toen zei Hij tegen de Farizeeërs: "Mag je op de heilige rustdag goed doen, of kwaad doen? Mag je op de heilige rustdag een mens redden, of hem doden?" Ze zwegen.

5. Toen keek Hij de mensen aan die om Hem heen stonden. Hij was boos en bedroefd dat ze zo hard waren. En Hij zei tegen de man: "Strek je hand uit." De man strekte zijn hand uit en de hand werd net zo gezond als de andere.

6. De Farizeeërs vertrokken. Ze gingen met de Herodianen overleggen hoe ze Jezus zouden kunnen doden.

7. Jezus vertrok met zijn leerlingen naar het meer. Een grote groep mensen uit Galilea liep achter Hem aan.

8. Maar er kwamen ook grote groepen mensen naar Hem toe uit Judea, Jeruzalem, Idumea, uit het gebied aan de andere kant van de Jordaan en uit het gebied van Tyrus en Sidon. Want iedereen hoorde wat Hij allemaal deed.

9. Hij zei tegen zijn leerlingen dat ze met een bootje bij Hem in de buurt moesten blijven. Want de mensen dromden tegen Hem op.

10. Iedereen die ziek was probeerde Hem aan te raken, omdat Hij heel veel mensen genas.

11. En als de duivelse geesten Hem zagen, lieten ze zich voor Hem op de grond vallen en schreeuwden: "U bent de Zoon van God!"

12. Maar steeds verbood Hij hun streng om te zeggen wie Hij was.

13. Jezus klom de berg op en nam twaalf leerlingen mee.

14. Deze twaalf koos Hij uit om voortaan met Hem mee te gaan. Hij wilde dat ook zij het goede nieuws aan de mensen zouden gaan vertellen.

15. Hij gaf hun ook de macht om zieken te genezen en om duivelse geesten uit mensen weg te jagen.

16. Hij had de volgende twaalf mannen uitgekozen: Simon, die Hij de bijnaam Petrus gaf.

17. De broers Jakobus en Johannes (de zonen van Zebedeüs), die Hij de bijnaam Boanerges gaf. Dat betekent 'zonen van de donder.'