BasisBijbel

Lukas 9:1-17 BasisBijbel (BB)

1. Daarna riep Jezus zijn twaalf leerlingen bij Zich. Hij gaf hun de macht over alle duivelse geesten en om ziekten te genezen.

2. Toen stuurde Hij hen erop uit om de mensen over het Koninkrijk van God te gaan vertellen en de zieken te genezen.

3. Hij zei tegen hen: "Neem niets mee voor onderweg. Geen staf, geen reistas, geen brood, geen geld en geen extra kleren.

4. Als jullie ergens onderdak krijgen, blijf daar dan een poosje en reis vandaar weer verder.

5. Als de mensen van een stad jullie niet willen ontvangen [ en niet naar jullie willen luisteren ], ga dan uit die stad weg. Klop het stof van je voeten af om hen te waarschuwen."

6. Toen gingen ze op weg en reisden van dorp naar dorp. Ze vertelden overal het goede nieuws aan de mensen en genazen de zieken.

7. Koning Herodes hoorde wat Jezus allemaal deed. Hij wist niet wat hij ervan moest denken. Want sommige mensen zeiden dat Johannes de Doper uit de dood was opgestaan.

8. Andere mensen zeiden dat Hij de profeet Elia was. Weer anderen dat één van de [ andere ] profeten van vroeger uit de dood was opgestaan.

9. Maar Herodes zei: "Johannes heb ik zelf laten onthoofden. Wie is die Man toch over wie ze al die dingen vertellen?" En hij probeerde Hem te zien te krijgen.

10. Toen de leerlingen waren teruggekomen, vertelden ze Jezus wat ze allemaal hadden gedaan. Hij nam hen mee en wilde met hen naar een eenzame plek bij de stad Betsaïda gaan.

11. Maar de grote groepen mensen merkten het en volgden Hem. Hij ontving hen en vertelde hun over het Koninkrijk van God. En Hij genas de mensen die genezing nodig hadden.

12. Toen het avond begon te worden, kwamen de twaalf leerlingen naar Jezus toe. Ze zeiden tegen Hem: "Stuur de mensen nu maar weg. Dan kunnen ze naar de dorpen en boerderijen in de omgeving gaan om daar te eten en te slapen. Want het is hier eenzaam."

13. Maar Hij zei tegen hen: "Geven jullie hun maar te eten." Ze antwoordden: "We hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen. Of we moeten zelf op pad gaan om voor al die mensen eten te kopen."

14. Want er waren ongeveer 5000 mannen. Hij zei tegen zijn leerlingen: "Zeg tegen de mensen dat ze in groepen van ongeveer 50 mensen moeten gaan zitten."

15. Dat deden de leerlingen en iedereen ging zitten.

16. Toen nam Hij de vijf broden en de twee vissen. Hij keek naar de hemel, zegende de broden en vissen en brak ze in stukken. Die gaf Hij aan de leerlingen om aan de mensen uit te delen.

17. En de mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die waren overgebleven: twaalf manden vol.