BasisBijbel

Lukas 8:10-26 BasisBijbel (BB)

10. Hij zei: "Jullie mogen de geheimen van het Koninkrijk van God kennen. Maar aan de andere mensen vertel Ik er alleen over met verhalen. Want zo zullen ze het niet zien, ook al kijken ze. En ze zullen het niet begrijpen, ook al horen ze.

11. Luister naar wat het verhaal betekent. Het zaad is het woord van God.

12. Het zaad dat langs de weg valt, zijn de mensen die het woord wel hebben gehoord, maar bij wie de duivel het woord uit hun hart rooft. Daardoor geloven ze niet en worden ze niet gered.

13. Het zaad dat op de rotsgrond valt, zijn de mensen die het woord blij geloven als ze het horen. Maar het geloof van die mensen heeft geen wortels: hun geloof zit niet diep. Ze geloven wel een tijdje, maar als er moeilijkheden komen, verliezen ze hun geloof.

14. Het zaad dat tussen de distels valt, zijn de mensen die eerst het woord wel geloven. Maar ze maken zich aldoor zorgen. En omdat ze rijk zijn en van de mooie dingen van de wereld houden, wordt het woord verstikt en er groeit geen vrucht aan.

15. Het zaad dat in goede grond valt, zijn de mensen die met een goed en gelovig hart het woord horen, er gehoorzaam aan zijn en het vasthouden. Daardoor groeit er aan hen veel vrucht."

16. [ Jezus zei: ] "Als je een olielamp aansteekt, zet je hem daarna niet onder een emmer of onder je bed. Nee, je zet hem ergens hoog neer, zodat iedereen die binnenkomt het licht ziet.

17. Alles wat verborgen is, zal zichtbaar worden. En alles wat geheim is, zal bekend worden en in het licht komen.

18. Let goed op hoe jullie luisteren. Want mensen die hebben, zullen nog meer krijgen. Maar van de mensen die niets hebben, zal afgenomen worden zelfs wat ze dénken te hebben."

19. Jezus' moeder en broers kwamen naar Jezus toe. Maar ze konden niet bij Hem komen, doordat er zoveel mensen om Hem heen stonden.

20. De mensen zeiden tegen Hem: "Uw moeder en broers staan buiten. Ze willen U spreken."

21. Maar Jezus antwoordde: "De mensen die de woorden van God horen en eraan gehoorzamen, díe zijn mijn moeder en mijn broers."

22. Op een keer stapte Jezus met de leerlingen in een boot en zei: "Laten we naar de overkant van het meer varen."

23. Ze voeren weg en Jezus viel in slaap. Het begon te stormen op het meer. De boot liep vol water en ze kwamen in gevaar.

24. De leerlingen gingen naar Jezus toe en maakten Hem wakker. Ze riepen: "Meester, Meester, we zinken!" Hij werd wakker en sprak streng tegen de wind en de golven. En het water en de wind werden rustig en het werd stil.

25. Toen zei Jezus tegen hen: "Waar was jullie geloof?" En ze waren bang en vol ontzag voor Hem. En ze zeiden verbaasd tegen elkaar: "Wie is Hij toch? Zelfs aan de wind en het water geeft Hij bevelen en ze gehoorzamen Hem!"

26. Jezus voer met de leerlingen naar de streek van de Gadarénen, die tegenover Galilea ligt.