BasisBijbel

Lukas 20:18-37 BasisBijbel (BB)

18. En iedereen die over die steen valt, zal worden verpletterd. En iedereen op wie die steen valt, zal worden verbrijzeld.' "

19. De wetgeleerden en de leiders van de priesters hadden Hem wel gelijk willen vermoorden, want ze begrepen dat dit verhaal over hén ging. Maar ze durfden niet, want ze waren bang voor de mensen.

20. Ze stuurden mannen achter Jezus aan die Hem moesten bespioneren. Ze deden alsof ze heel godsdienstige mensen waren. Ze wilden Hem met een strikvraag in de val laten lopen. Dan zouden ze Hem gevangen kunnen nemen en aan de bestuurder van de provincie kunnen uitleveren.

21. Ze vroegen Hem: "Meester, we weten dat U altijd eerlijk bent. En U bent voor niemand bang. U leert de mensen altijd de juiste dingen over God.

22. Wat vindt U, is het wel of niet goed om aan de [ Romeinse ] keizer belasting te betalen?"

23. Maar Jezus begreep wat hun bedoeling was. Daarom zei Hij: "Waarom dagen jullie Mij uit?

24. Laat Mij een munt zien. Van wie zijn het hoofd en de naam die er op staan?" Ze zeiden: "Van de keizer."

25. Hij zei tegen hen: "Geef dan aan de keizer waar de keizer recht op heeft, en aan God waar God recht op heeft."

26. En ze konden in zijn antwoord niets vinden waarvoor ze Hem gevangen zouden kunnen nemen. Ze waren verbaasd over zijn antwoord en zwegen.

27. Er kwamen een paar Sadduceeërs naar Jezus toe. Sadduceeërs geloven niet dat de mensen later uit de dood zullen opstaan.

28. Ze vroegen Hem: "Meester, Mozes heeft ons het volgende geleerd. Als een man sterft en een vrouw achterlaat zonder dat ze kinderen hebben gekregen, dan moet zijn broer met die vrouw trouwen. Het eerste kind dat ze dan krijgen, zal tellen als kind van de gestorven eerste man.

29. Nu waren er zeven broers. De eerste trouwde met een vrouw. Maar hij stierf zonder dat ze kinderen hadden gekregen.

30. De tweede broer trouwde met haar,

31. en de derde broer trouwde met haar, en zo alle zeven. Allemaal stierven ze zonder kinderen te krijgen.

32. Ten slotte stierf ook de vrouw.

33. Bij welke broer zal ze dan horen op de dag dat de doden weer levend worden? Want alle zeven broers zijn met haar getrouwd geweest."

34. Jezus zei tegen hen: "De mensen van deze wereld trouwen met elkaar.

35. Maar de mensen die in de komende wereld zullen mogen leven en die uit de dood zullen opstaan, trouwen niet.

36. Want ze kunnen niet meer sterven. Want ze zijn [ wat dat betreft ] net als de engelen. Ze zijn kinderen van God. Want ze hebben deel aan de opstanding uit de dood.

37. Ook Mozes zei dat de doden zullen opstaan. Want bij de brandende braamstruik noemde hij de Heer 'de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob.'