Lukas

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24

BasisBijbel

Lukas 11 BasisBijbel (BB)

Lessen over bidden

1. Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij weer opstond, vroeg één van zijn leerlingen Hem: "Heer, leer ons bidden. Johannes leerde óók zijn leerlingen bidden."

2. Hij zei tegen hen: "Wanneer jullie bidden, zeg dan: Onze hemelse Vader, laten alle mensen diep ontzag voor U krijgen. Laat uw Koninkrijk komen. Laat op aarde worden gedaan wat Ú wil, net zoals in de hemel wordt gedaan wat U wil.

3. Geef ons elke dag het eten dat we nodig hebben.

4. Vergeef ons wat we verkeerd doen, zoals wij ook de mensen vergeven die verkeerd tegen óns doen. En stel ons niet op de proef, maar red ons van het kwaad."

5. Hij zei tegen hen: "Stel dat je midden in de nacht naar een vriend gaat en zegt: 'Vriend, wil je mij alsjeblieft drie broden lenen.

6. Want een vriend van mij is op reis en wil nu bij mij overnachten. Maar ik heb helemaal geen eten voor hem in huis.'

7. En stel dat die vriend dan zou zeggen: 'Stoor me niet! De deur is al dicht en we liggen allemaal al in bed. Ik kan je nu geen brood geven.'

8. Ik zeg jullie: zelfs al wil hij eigenlijk niet opstaan om je die broden te geven, toch zal hij ze je geven. Hij zal je zoveel geven als je nodig hebt. Niet omdat je zijn vriend bent, maar omdat je zo brutaal bent geweest.

9. Daarom zeg Ik jullie: bid, want dan zul je krijgen. Zoek, want dan zul je vinden. Klop, want dan zal er voor je worden opengedaan.

10. Want iedereen die bidt, zal krijgen. En iedereen die zoekt, zal vinden. En voor iedereen die klopt, zal worden opengedaan.

11. Geen één vader geeft toch zijn zoon een steen als hij om een brood vraagt? Of een slang als hij om een vis vraagt?

12. Of een schorpioen als hij om een ei vraagt?

13. Dus ook al zijn jullie slecht, toch kunnen jullie goede dingen aan jullie kinderen geven. Dan zal jullie hemelse Vader toch zéker de Heilige Geest geven als mensen Hem daarom bidden?"

Jezus en Beëlzebul

14. Op een keer joeg Jezus weer een duivelse geest uit een man weg. Door die geest kon de man niet praten. Toen de geest uit hem was weggegaan, kon de man weer praten. En de grote groepen mensen waren heel verbaasd.

15. Maar sommige mensen zeiden: "Hij jaagt de geesten weg met de hulp van Beëlzebul, de leider van de duivelse geesten."

16. Andere mensen wilden Hem uitdagen en vroegen Hem daarom om een teken van God [ om te bewijzen wie Hij was ].

17. Maar Hij wist wat ze dachten. En Hij zei tegen hen: "Als een koninkrijk uiteenvalt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal dat koninkrijk zichzelf vernietigen. En als een familie uiteenvalt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal die familie zichzelf vernietigen.

18. Als ook de duivel tegen zichzelf strijdt, hoe zou zijn koninkrijk dan kunnen blijven bestaan? Want jullie zeggen dat Ik met de hulp van Beëlzebul de duivelse geesten uit mensen wegjaag.

19. En als Ik dat met de hulp van Beëlzebul doe, door wie doen jullie zonen het dan? Daarom zullen zij jullie rechters zijn.

20. Maar als Ik door de kracht van God de duivelse geesten uit mensen wegjaag, dan is het Koninkrijk van God bij jullie gekomen.

21. Als een sterke, goed bewapende man zijn huis bewaakt, zijn al zijn spullen veilig.

22. Maar stel dat er een overvaller komt die sterker is dan hij. Dan verslaat die hem, ontwapent hem en neemt de buit mee.

23. Iedereen die niet vóór Mij is, is tégen Mij. En iedereen die niet samen met Mij [ de mensen ] bij elkaar verzamelt [ voor mijn Koninkrijk ], die jaagt [ ze ] uit elkaar.

24. Als een duivelse geest uit een mens is weggejaagd, dwaalt die geest door droge, levenloze plaatsen om rust te vinden. Maar als hij geen rust vindt, zegt hij: 'Ik ga terug naar het huis waaruit ik ben weggejaagd.'

25. Als hij daar komt, ziet hij dat het is schoongeveegd en netjes opgeruimd.

26. Dan gaat hij zeven andere geesten zoeken die nog slechter zijn dan hijzelf. Samen gaan ze naar binnen en blijven er wonen. Dan wordt het met die persoon nog erger dan eerst."

27. Toen Hij dit zei, riep een vrouw in de grote groep mensen luid: "Wat heerlijk voor een moeder om zo'n zoon te hebben!"

28. Maar Jezus zei: "Wat heerlijk is het als mensen Gods woorden horen en ze ook doen!"

De mensen vragen Jezus om een teken

29. Toen zich grote groepen mensen om Jezus heen verzamelden, zei Jezus: "Jullie zijn slecht. Jullie willen een teken zien [ dat bewijst wie Ik ben ]. Maar jullie zullen geen ander teken te zien krijgen dan het teken van de profeet Jona.

30. Want net zoals Jona een teken was voor de bewoners van de stad Ninevé, zo zal ook de Mensenzoon een teken voor júllie zijn.

31. Op de dag dat God over alle mensen zal rechtspreken, zal ook de koningin van het Zuiden [ (= Scheba) ] opstaan uit de dood, tegelijk met jullie. En ze zal jullie veroordelen. Want zíj is van heel ver gekomen om de wijsheid van koning Salomo te horen. Let op: Ik ben belangrijker dan Salomo[ , maar júllie hebben niet naar Mij willen luisteren ].

32. En op de dag dat God over alle mensen zal rechtspreken, zullen ook de bewoners van Ninevé opstaan uit de dood, tegelijk met jullie. En ze zullen jullie veroordelen. Want de bewoners van Ninevé zijn gestopt met de slechte dingen die ze deden. Ze zijn gaan leven zoals God het wil toen Jona hen waarschuwde. Let op: Ik ben belangrijker dan Jona[ , maar júllie zijn niet beter gaan leven ]."

Licht en donker

33. Jezus zei: "Als je een olielamp aansteekt, zet je hem daarna niet in de kelder of onder een emmer. Nee, je zet hem ergens hoog neer, zodat de mensen die binnen komen het licht zien.

34. Je ogen zijn de lamp van je lichaam. Als je manier van kijken goed is, zal je hele lichaam verlicht zijn. Maar als je manier van kijken slecht is, is je hele lichaam donker.

35. Zorg ervoor dat wat licht in jullie moet zijn, niet donker is.

36. Als je hele lichaam verlicht is en geen één deel donker is, zal je hele lichaam verlicht zijn. Net zoals wanneer een lamp met zijn licht op je schijnt."

Jezus zegt wat Hij van de Farizeeërs en wetgeleerden vindt

37. Een Farizeeër nodigde Jezus uit om bij hem thuis te komen eten. Jezus kwam binnen en ging aan tafel zitten.

38. De Farizeeër was verbaasd toen hij zag dat Jezus niet eerst zijn handen en voeten waste voor het eten.

39. Maar de Heer Jezus zei tegen hem: "Maar wat doen jullie dan, Farizeeërs? Jullie wassen de buitenkant van bekers en borden schoon, maar zelf zijn jullie van binnen vol diefstal en slechtheid.

40. Wat zijn jullie toch dom! Hij die de buitenkant heeft gemaakt, heeft toch ook de binnenkant gemaakt?

41. Maar geef wat in de bekers en op de borden is aan de arme mensen, dan zullen júllie schoon zijn.

42. Pas maar op, Farizeeërs! Het zal slecht met jullie aflopen. Want jullie geven keurig een tiende deel van de pepermuntblaadjes, de peterselie en de andere kruiden aan God. Maar jullie houden geen rekening met Gods oordeel en Gods liefde. Maar daar moeten jullie wél rekening mee houden, én ook de tienden geven.

43. Pas maar op, Farizeeërs! Het zal slecht met jullie aflopen. Want jullie willen graag vooraan zitten in de synagoge en op de markt worden gegroet.

44. Pas maar op, Farizeeërs! Het zal slecht met jullie aflopen. Jullie zijn zó schijnheilig! Want jullie zijn net als graven die onzichtbaar onder het gras liggen: de mensen lopen er overheen zonder dat ze weten wat er voor viezigheid onder hun voeten is."

45. Eén van de wetgeleerden antwoordde Hem: "Meester, daarmee beledigt U ook óns!"

46. Maar Hij zei: "Passen jullie ook maar op, wetgeleerden! Het zal ook met jullie slecht aflopen. Want jullie leggen de mensen allerlei moeilijke leefregels op, maar zelf hebben jullie geen zin om je daaraan te houden.

47. Pas maar op! Het zal slecht met jullie aflopen. Want jullie bouwen prachtige grafmonumenten voor de profeten van vroeger die door jullie voorouders zijn vermoord.

48. Zo laten jullie zelf zien dat jullie het eens zijn met wat jullie voorouders hebben gedaan. Want zíj hebben hen vermoord, en júllie bouwen de grafmonumenten!

49. Daarom zegt God in zijn wijsheid: 'Ik zal profeten en boodschappers naar hen toe sturen. Jullie zullen sommigen van hen doden, anderen wegjagen.'

50. Jullie soort mensen zal [ later ] gestraft worden voor het bloed van al de profeten die zijn vermoord sinds God de aarde maakte.

51. Vanaf het bloed van Abel tot het bloed van Zacharia die werd vermoord tussen het altaar en het tempelhuis. Ja, Ik zeg jullie dat jullie soort mensen daarvoor zal worden gestraft.

52. Pas maar op, wetgeleerden! Het zal slecht met jullie aflopen. Want jullie hebben het de mensen onmogelijk gemaakt om God te leren kennen. Jullie hebben zelf God niet leren kennen, en jullie hebben mensen die Hem wel wilden leren kennen, tegengehouden!"

53. Toen Hij dat gezegd had, begonnen de wetgeleerden en de Farizeeërs Hem heftig uit te dagen met vragen over allerlei dingen.

54. Want ze probeerden Hem in de val te laten lopen om Hem ergens van te kunnen beschuldigen.