BasisBijbel

Leviticus 7:18-36 BasisBijbel (BB)

18. Als hij er op de derde dag toch van eet, ben Ik niet blij met het offer dat hij Mij heeft gegeven. Ik vind niet dat die man iets goeds gedaan heeft, maar Ik vind het iets walgelijks. Iemand die er op de derde dag toch nog van eet, is schuldig."

19. [ De Heer zei tegen Mozes: ] "Als een stuk vlees iets onreins heeft aangeraakt, mag het niet meer opgegeten worden. Het moet worden verbrand. Maar de rest van het vlees mag gegeten worden door iedereen die rein is.

20. Maar als iemand onrein is als hij vlees eet van mijn dank-offer, moet hij worden gedood.

21. En als iemand iets onreins heeft aangeraakt, bijvoorbeeld een onrein mens of onrein dier, en daarna eet van het vlees van mijn dank-offer, dan moet hij worden gedood."

22. De Heer zei tegen Mozes:

23. "Zeg tegen de Israëlieten: Jullie mogen helemaal geen vet van koeien, schapen of geiten eten.

24. Vet van een stuk vee dat is doodgegaan of dat door een wild dier is gedood, mag je voor allerlei dingen gebruiken, maar je mag het niet eten.

25. Iedereen die vet eet van het vee waarvan vuur-offers voor de Heer gebracht worden, moet worden gedood.

26. Ook mogen jullie in het hele land geen vlees eten waar het bloed nog in zit. Niet van vogels en niet van vee.

27. Iedereen die vlees eet waar het bloed nog in zit, moet worden gedood."

28. De Heer zei tegen Mozes:

29. "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand Mij een dank-offer komt brengen, moet hij een deel van het offer zelf aan Mij geven.

30. Hij moet zelf zijn vuur-offer offeren. Hij moet zelf het vet en het borststuk brengen. Het borststuk moet hij naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Het is een beweeg-offer.

31. Daarna moet de priester het vet op het altaar verbranden. Maar het borststuk is voor de priesters.

32. Ook de rechter schouder is voor de priester.

33. De priester die het bloed van het dank-offer en het vet offert, krijgt de rechter schouder.

34. Van alle dank-offers die de Israëlieten brengen, geef Ik het borststuk en de rechter schouder aan de priesters. Dat is een eeuwige wet voor de Israëlieten.

35. Vanaf de dag dat Ik Aäron en zijn zonen tot priesters heb gezalfd, is dit deel van mijn vuur-offers voor hen.

36. Op de dag dat Ik hen uit de Israëlieten uitkoos, heb Ik het bevel gegeven om dat deel aan hen te geven. Het is een eeuwige wet voor hen en voor al hun families ná hen."