BasisBijbel

Leviticus 22:13-29 BasisBijbel (BB)

13. Maar als ze weduwe wordt of door haar man wordt weggestuurd, en geen kinderen heeft en weer net als vroeger bij haar vader gaat wonen, dan mag ze mee-eten van het eten dat haar vader van de offers krijgt. Maar iemand die niet bij de priesterfamilies hoort, mag er niet van eten.

14. Als iemand per ongeluk het heilige deel van de offers heeft opgegeten, het deel van de offers dat voor de priesters is, dan moet hij dat aan de priester terugbetalen. En hij moet er nog een vijfde deel als boete bij doen.

15. De priesters moeten er op letten dat de heilige offers van de Israëlieten niet ontheiligd worden.

16. Ze mogen niet toelaten dat mensen schuldig worden doordat ze het heilige deel dat voor de priesters is, hebben opgegeten. Want Ik ben de Heer en heb hen heilig gemaakt en uitgekozen om Mij te dienen."

17. De Heer zei tegen Mozes:

18. "Zeg tegen Aäron en zijn zonen en alle Israëlieten:Stel dat iemand van het volk Israël of een vreemdeling in Israël iets aan Mij wil offeren omdat hij dat heeft beloofd, of gewoon omdat hij Mij graag iets wil geven.

19. Dan moet het offerdier een gezond mannetjes-dier zijn. Hij moet het van harte aan Mij offeren. Het mag een stier, een mannetjes-schaap of een mannetjes-geit zijn.

20. Hij mag nooit een dier offeren dat niet helemaal gezond is. Want dan ben Ik niet blij met het offer.

21. Elk offerdier moet helemaal gezond zijn, of het nu een stier, een schaap of een geit is. Alleen dan ben Ik er blij mee.

22. Als een dier blind is, of iets gebroken heeft, of verlamd is, of een huidziekte heeft, dan mag dat dier niet aan Mij geofferd worden.

23. Een stier, schaap of geit met te korte of te lange poten mag wel als dank-offer geofferd worden, maar niet als offer voor een belofte.

24. Maar een dier dat misvormd of gewond is aan de geslachtsdelen, mag niet aan Mij geofferd worden.

25. Ook vreemdelingen mogen zulke dieren niet aan Mij offeren. Want zulke dieren zijn niet helemaal gezond. Met zo'n offer zal Ik niet blij zijn."

26. Verder zei de Heer tegen Mozes:

27. "Het jong van een koe, schaap of geit moet na zijn geboorte zeven dagen bij zijn moeder blijven. Maar vanaf de achtste dag mag het aan Mij geofferd worden. Ik zal er blij mee zijn.

28. Je mag het jong van een koe, schaap of geit niet op dezelfde dag slachten als zijn moeder.

29. En als iemand Mij een dank-offer brengt, moet hij dat vrijwillig en van harte doen.