BasisBijbel

Leviticus 13:18-30 BasisBijbel (BB)

18. Als iemand een zweer heeft gehad die genezen is,

19. maar er ontstaat op de plaats van de zweer een witte zwelling of een roodachtig-witte plek, dan moet de priester die bekijken.

20. Als de priester ziet dat die plek dieper ligt dan de huid, en dat het haar er op wit is geworden, dan zal de priester hem zeggen dat hij onrein is. Er is in de zweer een besmettelijke huidziekte ontstaan.

21. Maar als de priester de plek bekijkt en ziet dat er geen wit haar op zit, en dat de plek niet dieper dan de huid ligt, en dat de plek dof is geworden, dan moet de priester hem zeven dagen apart houden.

22. Als de plek zich dan verder over de huid heeft verspreid, dan zal de priester hem zeggen dat hij onrein is. Het is een besmettelijke huidziekte.

23. Maar als de lichte plek hetzelfde is gebleven en zich niet heeft verspreid, dan is het een litteken van de zweer. De priester zal hem zeggen dat hij rein is.

24. Als iemand op zijn huid een brandwond heeft, en het wild vlees van de brandwond is een roodachtig-witte of witte plek geworden, dan moet de priester ernaar kijken.

25. Als hij dan ziet dat het haar op die lichte plek wit geworden is, en dat de plek dieper ligt dan de huid, dan is er een besmettelijke huidziekte in de brandwond ontstaan. De priester zal hem zeggen dat hij onrein is. Het is een besmettelijke huidziekte.

26. Maar als de priester ziet dat op de lichte plek geen wit haar is, en dat de plek niet dieper ligt dan de huid, en dat de plek dof is geworden, dan moet de priester hem zeven dagen apart houden.

27. Op de zevende dag moet de priester weer naar hem komen kijken. Als de plek zich verder over de huid heeft verspreid, dan zal de priester hem zeggen dat hij onrein is. Het is een besmettelijke huidziekte.

28. Maar als de lichte plek hetzelfde is gebleven, en zich niet over de huid heeft verspreid, en de plek dof is geworden, dan is het de zwelling van de brandwond. De priester zal hem zeggen dat hij rein is, want het is het litteken van de brandwond.

29. Als iemand een zieke plek in zijn haar of baard heeft,

30. dan moet de priester de zieke plek bekijken. Als hij ziet dat de plek dieper ligt dan de huid, en dat het haar daar geel en dun is geworden, dan zal de priester hem zeggen dat hij onrein is. Het is een besmettelijke huidziekte van het haar.