Leviticus

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27

BasisBijbel

Leviticus 6 BasisBijbel (BB)

Schuld-offers (vervolg)

1. De Heer zei tegen Mozes:

2. "Iemand is ook schuldig als hij een van de volgende dingen doet: als hij iets geleend of gehuurd heeft, maar zegt dat hij het niet heeft. Of als hij iets gestolen heeft, of iemand ergens mee bedrogen heeft.

3. Of als hij iets gevonden heeft wat iemand verloren had, maar zweert dat hij het niet heeft gevonden.

4. Als dat ontdekt wordt, dan moet hij teruggeven wat hij gestolen, geleend, gehuurd of gevonden heeft of waarin hij iemand heeft bedrogen.

5. Of hij moet er de volle prijs voor betalen. En hij moet een vijfde deel van de waarde ervan als boete betalen. Op de dag dat hij zijn schuld-offer aan Mij offert, moet hij ook aan de man teruggeven wat van hem was en hem de boete betalen.

6. Als offer voor zijn schuld moet hij Mij een gezond mannetjes-schaap geven. De priester moet bepalen of het dier waardevol genoeg is. Dan moet hij het bij de priester brengen.

7. En de priester moet Mij voor hem om vergeving vragen, en hij zal vergeving krijgen voor de dingen waardoor hij schuldig geworden was."

De brand-offers

8. De Heer zei tegen Mozes:

9. "Geef Aäron en zijn zonen de volgende wetten voor de [ dagelijkse ] brand-offers. Het brand-offer [ dat 's avonds geofferd wordt, ] moet de hele nacht, tot de volgende ochtend, op het vuur op het altaar blijven liggen branden. Het vuur op het altaar moet de hele nacht aan blijven.

10. De volgende ochtend moet de priester zijn linnen onderkleren en bovenkleren aandoen. Daarna moet hij de as van het verbrande dier van het altaar halen. Die as moet hij naast het altaar gooien.

11. Daarna moet hij zijn [ priester ]kleren uitdoen en zijn gewone kleren aantrekken. Dan moet hij de as buiten het tentenkamp brengen, naar een reine plaats.

12. Het vuur op het altaar moet altijd blijven branden. Het mag nooit uitgedoofd worden. Elke ochtend moet de priester nieuw hout op het vuur leggen, het [ ochtend ]brand-offer er op leggen en daarop het vet van de dank-offers.

13. Het vuur op het altaar moet altijd blijven branden. Het mag nooit uitgedoofd worden."

14. [ De Heer zei tegen Mozes: ] "Dit zijn mijn wetten voor de meel-offers. De priester moet het offer naar Mij brengen, naar het altaar.

De meel-offers

15. Hij moet een handvol van het meel nemen, met de olijf-olie die erbij hoort en met alle wierook die er op ligt. Dat moet hij op het altaar verbranden. Het betekent dat het hele offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.

16. De rest van het meel is voor Aäron en zijn zonen. Ze moeten er zonder gist koeken van bakken en die op een heilige plaats opeten: binnen de omheining van de tent van ontmoeting.

17. Er mag geen gist in het deeg gedaan worden. Dit deel van mijn vuur-offers geef Ik aan hen. Het is heel erg heilig, net als het vergevings-offer en het schuld-offer.

18. Alle mannen uit de familie van Aäron en uit zijn familie ná hem mogen ervan eten. Dit is een eeuwige wet voor hun families en voor al hun families ná hen. Iedereen die ervan eet, moet een dienaar van de Heer zijn."

19. De Heer zei tegen Mozes:

20. "Vanaf de dag dat Aäron tot hogepriester gezalfd wordt, moet hij elke dag de volgende offers aan Mij brengen: elke dag 1/10 efa [ (2,2 liter) ] fijn meel. De ene helft daarvan moet hij 's morgens offeren en de andere helft 's avonds.

21. Hij moet het meel met olijf-olie mengen en er in een pan een brood van bakken. Dat brood moet hij in stukken breken en aan Mij offeren. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.

22. Elke priester die ná hem tot hogepriester gezalfd zal worden, moet dat zo doen. Het is een eeuwige wet. Het hele meel-offer moet voor Mij verbrand worden.

23. Elk meel-offer van een hogepriester moet helemaal verbrand worden. Er mag niets van worden opgegeten."

De vergevings-offers

24. De Heer zei tegen Mozes:

25. "Zeg tegen Aäron en zijn zonen: Dit zijn de wetten voor de vergevings-offers. Het vergevings-offer moet bij Mij worden geslacht, op de plaats waar ook altijd het brand-offer geslacht wordt. Het is heel erg heilig.

26. De priester die het vergevings-offer offert, mag het offer ook opeten. Hij moet het op een heilige plaats opeten: binnen de omheining van de tent van ontmoeting.

27. Alle dingen en alle mensen die het vlees aanraken, zijn voor Mij en moeten Mij dienen. En alles wat het vlees aanraakt, is voor Mij. Als bloed van dit offerdier op iemands kleren spat, moeten die kleren op een heilige plaats gewassen worden.

28. Als het offer in een pot van gebakken klei is gekookt, moet de pot daarna stukgeslagen worden. Als het in een koperen pot is gekookt, moet die pot daarna geschuurd worden en met water omgespoeld.

29. Alle mannen uit de priesterfamilies mogen van het vlees eten. Het is heel erg heilig.

30. Maar van vergevings-offers waarvan het bloed in de tent van ontmoeting gebracht werd om daar om vergeving te vragen, mag niets gegeten worden. Het [ hele dier ] moet verbrand worden."