Leviticus

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27

BasisBijbel

Leviticus 24 BasisBijbel (BB)

Regels over de kandelaar

1. De Heer zei tegen Mozes:

2. "Zeg tegen de Israëlieten dat ze je zuivere olijf-olie moeten brengen voor de kandelaar [ in het heiligdom ]. Want de olie-lampen op de kandelaar moeten aldoor blijven branden.

3. Aäron moet van de avond tot de ochtend voor de lamp zorgen die vóór Mij staat, buiten het gordijn dat voor de kist van het verbond in de tent van ontmoeting hangt. Dat is een eeuwig bevel.

4. Hij moet aldoor de lampen op de kandelaar van zuiver goud verzorgen die vóór Mij staat."

5. [ De Heer zei tegen Mozes: ] "Bak van fijn meel twaalf koeken. Elke koek moet van 2/10 efa [ (4,4 liter) ] meel gemaakt worden.

Regels over de heilige broden

6. Leg ze in twee rijen, zes per rij, op de tafel van zuiver goud die vóór Mij staat.

7. Op elke rij broden moet je zuivere wierook leggen. Die broden zijn een vuur-offer voor Mij, ook al zijn ze niet verbrand.

8. Elke heilige rustdag moet de priester verse broden bij Mij neerleggen. Zo zullen de Israëlieten onthouden dat mijn verbond met hen een eeuwig verbond is.

9. Deze heilige broden zijn voor Aäron en zijn zonen. Ze moeten ze op de heilige plaats opeten, want ze zijn heel erg heilig. Want deze broden zijn één van de vuur-offers van de Heer. Dit is een eeuwige wet."

Regels als iemand God beledigd heeft

10. In het tentenkamp woonde een man die de zoon was van een Israëlitische vrouw (Selomit, de dochter van Dibri uit de stam van Dan) en een Egyptische man. Op een keer kreeg de zoon van Selomit ruzie met een Israëlitische man.

11. Hij begon te vloeken en zei beledigende dingen over de Heer. Hij werd naar Mozes gebracht.

12. Die liet hem gevangen zetten. Toen ging hij aan de Heer vragen wat hij met de man moest doen.

13. De Heer zei tegen Mozes:

14. "Breng de man die gevloekt heeft, het tentenkamp uit. Iedereen die hem heeft horen vloeken, moet zijn handen op het hoofd van de man leggen. Daarna moet het hele volk hem met stenen doodgooien.

15. En zeg tegen de Israëlieten dat iedereen die vloekt en zijn God beledigt, gestraft zal worden.

16. Als iemand Mij beledigt, moet hij worden gedood. Dat geldt voor vreemdelingen én voor mensen die als Israëliet geboren zijn. Het hele volk moet hem met stenen doodgooien.

17. En iedereen die een mens doodt, moet worden gedood.

18. Maar als iemand een dier van het vee doodt, moet hij [ de eigenaar ] voor dat dier betalen. Hij moet hem er een ander dier voor in de plaats geven.

19. En als iemand een ander verwondt, dan moet met hem gedaan worden wat hij zelf gedaan heeft:

20. een breuk voor een breuk, een oog voor een oog, een tand voor een tand. Hetzelfde wat hij bij de ander heeft gedaan, moet bij hem gedaan worden.

21. Als iemand een dier doodt, moet hij [ de eigenaar ] er een ander dier voor in de plaats geven. Maar als iemand een mens doodt, moet hij gedood worden.

22. Voor de vreemdelingen én voor de mensen die als Israëliet geboren zijn, geldt dezelfde wet. Ik ben jullie Heer God."

23. Mozes zei dit tegen de Israëlieten. Toen brachten ze de man die gevloekt had het tentenkamp uit en gooiden hem met stenen dood. Zo deden de Israëlieten wat de Heer aan Mozes bevolen had.