BasisBijbel

Jozua 9:11-20 BasisBijbel (BB)

11. Daarom zeiden onze leiders en de bewoners van ons land tegen ons: 'Ga naar hen toe en vraag of ze een verbond met ons willen sluiten. Neem eten mee voor onderweg.'

12. Ons brood was warm en vers op de dag dat we vertrokken. En kijk, nu is het droog en beschimmeld.

13. En onze wijnzakken waren nieuw toen we ze vulden. En kijk, nu zijn ze gescheurd. En onze kleren en schoenen zijn onderweg helemaal versleten. Zó lang hebben we gereisd."

14. Toen aten de Israëlieten met hen van het brood dat die mannen bij zich hadden [ als teken van vriendschap ]. Maar ze hadden niet eerst aan de Heer om raad gevraagd.

15. Jozua sloot vriendschap met hen. Hij sloot met hen een verbond: hij beloofde hun dat hij hen [ en hun volk ] in leven zou laten. De leiders van het volk zwoeren het hun met een eed.

16. Maar drie dagen nadat ze het verbond gesloten hadden, ontdekten ze dat de mannen vlak in de buurt woonden.

17. De Israëlieten waren namelijk verder getrokken en bereikten op de derde dag de steden waar die mannen vandaan kwamen: Gibeon, Kefira, Beërot en Kirjat-Jearim.

18. Maar ze doodden hen niet, omdat de leiders van het volk bij de Heer God hadden gezworen dat ze hen in leven zouden laten. Toen was het hele volk boos op de leiders.

19. Maar de leiders antwoordden: "We hebben bij de Heer, de God van Israël, gezworen dat we hun niets zouden doen. Daarom kunnen we hen niet doden.

20. We moeten hen wel in leven laten. Als we dat niet doen, zal God woedend op ons zijn omdat we ons niet aan onze eed hebben gehouden.