BasisBijbel

Jozua 7:16-23 BasisBijbel (BB)

16. Toen liet Jozua 's morgens vroeg heel Israël zich per stam opstellen. De stam van Juda werd aangewezen.

17. Toen hij de families van Juda naar voren liet komen, wees Hij de familie van de Zarchieten aan. Toen hij de gezinnen van de Zarchieten naar voren liet komen, werd de familie van Zabdi aangewezen.

18. En toen hij de mannen van de familie van Zabdi één voor één naar voren liet komen, werd Achan aangewezen, de zoon van Karmi, die een zoon was van Zabdi, die een zoon was van Zera, uit de stam van Juda.

19. Jozua zei tegen Achan: "Mijn zoon, heb ontzag voor de Heer, de God van Israël. Geef toe aan de Heer dat je verkeerd hebt gedaan. Vertel me wat je gedaan hebt."

20. Achan antwoordde: "Ik ben inderdaad ongehoorzaam geweest aan de Heer, de God van Israël. Dit is wat ik heb gedaan.

21. Ik zag bij de buit een heel mooie mantel uit Babylonië, 200 sikkels [ (2 kilo) ] zilver en een staaf goud van 50 sikkels [ (550 gram) ]. Die wilde ik zó graag hebben, dat ik ze heb meegenomen. Ga maar kijken, ik heb ze in mijn tent in de grond verstopt. Het zilver ligt onderop."

22. Toen stuurde Jozua een paar mannen naar Achans tent. Daar lag het inderdaad verstopt, het zilver onderop.

23. Ze haalden het tevoorschijn en brachten het naar Jozua en de Israëlieten. Daar legden ze het voor de Heer op de grond.