BasisBijbel

Jozua 7:1-9 BasisBijbel (BB)

1. Maar de Israëlieten namen toch iets mee van de dingen die ze hadden moeten verbranden of aan de Heer hadden moeten geven. Want Achan, de zoon van Karmi, die een zoon was van Zabdi, die een zoon was van Zera, uit de stam van Juda, nam iets van de buit mee voor zichzelf. Daarom werd de Heer woedend op Israël.

2. Jozua stuurde mannen naar Ai, bij Bet-Aven, aan de oostkant van Bet-El. Hij zei tegen hen: "Ga het land verkennen." Ze gingen op weg en verkenden Ai.

3. Daarna kwamen ze terug. Ze zeiden tegen hem: "Het is niet nodig om het hele leger erheen te sturen. We hebben maar 2000 of 3000 mannen nodig om Ai te veroveren. Het is niet nodig om het hele volk moe te maken met een tocht daarheen. Want er wonen maar weinig mensen."

4. Dus gingen er ongeveer 3000 mannen op weg om Ai te veroveren. Maar ze moesten voor de mannen van Ai vluchten.

5. Want de mannen van Ai doodden ongeveer 36 Israëlieten. Ze achtervolgden hen buiten de poort tot aan Schebarim en versloegen hen daar op de helling. Toen verloor het volk de moed en werd doodsbang.

6. Jozua scheurde zijn kleren [ als teken van verdriet ]. Hij en de leiders van Israël lieten zich voor de kist van het verbond van de Heer op de grond vallen, met as op hun hoofd [ als teken van verdriet ]. Zo bleven ze daar tot de avond liggen.

7. Jozua zei: "Heer, waarom heeft U dit volk de Jordaan laten oversteken, als U ons hier wil laten vernietigen door de Amorieten? We hadden beter aan de andere kant van de Jordaan kunnen blijven!

8. Heer, wat moet ik zeggen nu Israël voor zijn vijanden heeft moeten vluchten?

9. Als de Kanaänieten en de andere bewoners van het land dat horen, zullen ze ons omsingelen en ons allemaal doden. Dan staat U voor schut!"